Hué: in en om de Koningsstad
Ik ken de naam van de stad Hué nog uit mijn kindertijd van het TET-offensief in 1968. Niet dat de namen Hué en TET-offensief mij destijds iets zeiden, maar ze waren gedurende een bepaalde periode voortdurend in het nieuws. Inmiddels weet ik dat Tet in het Vietnamees Nieuwjaar betekent. Het ging destijds om een Nieuwjaars offensief door de troepen van het nationaal bevrijdingsfront, het FNL (de Vietcong). De Amerikanen sloegen beestachtig hard terug en wonnen in militair opzicht. Maar juist door deze harde manier van optreden keerde de publieke opinie in de VS zich tegen de eigen regering en dát betekende uiteindelijk dat de Amerikanen zich moesten terugtrekken.
Onze hotelkamer is niet groter dan vier bij vier meter met aansluitend een douche- annex wc hok. Het is overigens standaard in Vietnam dat je direct naast de wc-pot staat de douchen. Zodat je die pot tijdens het douchen automatisch en provisorische schoonmaakbeurt geeft. Helaas heeft dat in dit geval weinig effect gehad, want de pot is zo vreselijk ranzig dat ik er nauwelijks naar durf te kijken. Er is een ruitje van de deur naar de badkamer/wc ingetikt en vervolgens ‘gerepareerd’ met een stukje plastic, afkomstig van een boodschappentas. De kamer heeft weliswaar een raam, maar dat biedt uitzicht op het trappenhuis waardoor alle hotelgasten omhoog en omlaaggaan. Niet bepaald een ‘room with a view’ dus.
Terug op straat gaan we eerst ontbijten met een noodlesoepje. Vervolgens wandelen we over één de bruggen van de Parfumrivier die volgens de ANWB-gids zo heet omdat deze zo lekker ruikt. Merk ik niks van. Kan hooguit zeggen dat-ie niet stikt. Wellicht dat de brug te hoog over de rivier loopt. Moet je er met je neus wat dichter bovenop ‘zitten’ om al dat lekkers tot je te kunnen nemen.
Ons eerste doel is het antiquiteitenmuseum. Op z’n Vietnamees Bao Tang Co Vat. Hier krijgen we te horen dat we eerste een kaartje moeten kopen voor de Koningsstad. Bij het verlaten van dat complex, via de Poort van de Menselijkheid (Hien Nhon), krijgen we automatisch een toegangsbewijs van het antiquiteitenmuseum.
We zijn tijdens onze wandeltocht door de stad opvallend vaak aangesproken door riksjarijders. Veel vaker en nadrukkelijker dan in bijvoorbeeld Hanoi. In Hanoi antwoordden ze na een afwijzing bijna altijd met ‘Okay, volgende keer dan’. Hier in Hué is de standaard reactie:
‘Waarom niet?’
‘Omdat we willen lopen.’
‘Waarom lopen? Het is veel te warm om te lopen.’
‘Vinden wij niet.’
‘Is wel.’
‘Dat maken we zelf wel uit.’
‘Kom toch lekker zitten. Is niet duur.’
Et cetera. Et cetera. En je hebt de ene nog niet afgepoeierd of de andere meldt zich alweer.
Met die Koningsstad zijn we een paar uur zoet. Mijn Boeddha wat een immens complex! Ik schat dat het oppervlak wel zes Nederlandse wijken beslaat.
Volgens de ANWB-gids heeft iedere opvolgende koning vanaf 1802 een bijdrage geleverd. Er wonen overigens al mensen in deze regio vanaf 1306. En zoals dat gaat met mensen: er zijn er altijd exemplaren bij die slimmer en slinkser zijn dan de rest. Denk aan Beavis and Butthead vanmorgen. Dat soort lui belazeren de kluit, ruimen tegenstanders (dus andere handige Harry’s) uit de weg, verwerven rijkdom en macht en laten zichzelf uitroepen tot koning of keizer. Het is zoals de oervader van de Nederlandse politieromans – Janwillem van de Wetering – ooit schreef in één van zijn boeken in de ‘Grijpstra en de Gier’ serie: ‘Je hebt patsers en je hebt sukkels. En de patsers zullen altijd de patsers blijven en de sukkels de sukkels.’ Ja, ja, diepzinnige vent die Van de Wetering. Heeft dan ook jaren doorgebracht in een Boeddhistisch klooster om van z’n gezuip af te komen. Zou ik ook wel willen. FF d’r uit weet je wel. Geen gezeur aan je kop. Da’s toch vaak de reden waarom je het op het een zuipen zet. Het zeveren, het nuilen, de onverdraaglijke verplichtingen. Hup de fles aan de lippen en je zorgen lossen op in de alcohol.
Tijdens onze wandeling van de The Tempel naar de Hung Tempel worden we benaderd door een wat oudere Aziatisch man die ons vraagt of we ten waar het toilet is, Blijkbaar maken we op hem de indruk dat we hier dagelijks rondhuppelen en de weg weten.
Nu wil het toeval dat we een meter of vijftien zijn verwijderd van een toiletgebouw. Wanneer ik de man er op wijs huppelt de ouwe Aziaat er dolgelukkig naar toe. Een kwieke baas. Zeker bij deze temperaturen. Maar in z’n bovenkamer hangen een paar draadjes los.
En die gedachte wordt bevestigd als we onderweg zijn van Het Huis van de Zuiverheid en Licht naar Het Paleis van het Lange Leven, ongeveer ten hoogte van Het Paleis van de Eeuwigheid. Dezelfde Aziatische man. Of we toevallig weten waar z’n groep is.
Wat denkt die ouwe knar eigenlijk? Dat wij ‘als westerse toeristen verklede wegwijzers’ zijn? Of is hij wellicht de dolende geest van één van de koningen die hier ooit heeft geleefd? Hij heeft in ieder geval ‘de dag vaan zijn leven’. Want we kunnen hem in ieder geval verwijzen naar het gebouw waar we hem zijn tegengekomen. Daar zal zijn gezelschap ook wel uithangen, schatteen wij. Hij huppelt wederom dolgelukkig weg in de aangewezen richting. Definitief een dolende geest.
Bij het verlaten van de Koningsstad via De Poort van de Menselijkheid krijgen we inderdaad entreekaartjes voor het antiquiteitenmuseum uitgereikt. Een kleine kilometer en talloze opdringerige riksjarijders verderop. In dit museum een uitstalling van voorwerpen en kledingstukken van voormalige koningen,
Het valt Belle op dat dit gebouw zoveel mooier is en beter afgewerkt dan de gebouwen in de Koningsstad. Ze vraagt de suppoosten van wie dít gebouw dan was. Ook van de koning dus. Die kwam hier voor z’n ontspanning. Mijn Boeddha. Een gebied tot z’n beschikking ter grootte van minimaal zes Nederlandse woonwijken, met zo’n vijfentwintig tempels … en dan nog niet kunnen ontspannen.
In een bijgebouw van het museum is een tentoonstelling over de bouwwerken van de Chamcultuur. Het rijk van de Cham vindt zijn oorsprong in de eerste eeuwen na Christus – het blijft in dit deel van de wereldvreemd om te rekenen volgens een jaartelling die appelleert aan een totaal andere cultuur, uit een totaal ander deel van de wereld – toen vluchtelingen uit Indonesië zich in Midden-Vietnam vestigden. De grote bloei van het Champa rijk begon in de tweede eeuw (ja, ja na je weet wel) dankzij de handelscontacten met Zuid-India. De Cham leefden voornamelijk van het scheepvaartverkeer tussen India en China. Ze handelden in dierlijke producten en luxe houtsoorten. Hun staatsgodsdienst was het Hindoeïsme en ter ere van Shiva lieten Cham-koningen grote tempelcomplexen bouwen, met name bij May Son en Phan Rang. Deze gebouwen vertonen architectonisch veel overeenkomsten met Angkor Wat in Cambodja en de Borobudur in Indonesië.
Vanaf de tiende eeuw werden de Cham steeds zuidelijker gedreven door de Viet en tussen 1112 en 1155 slaagden de Khmer uit Cambodja erin om grote delen van het Champa rijk te veroveren.
In de dertiende eeuw waren de Cham slachtoffer van de Mongoolse expansiedrift en rond veertienhonderd gingen alle gebieden ten noorden van Hué verloren. In 1471 was het definitief gedaan met de macht van de Cham toen troepen van de Vietnamese keizer het laatste Chambolwerk – de stad Vijaya – innam en met de grond gelijk maakte.
Tegenwoordig leven de enkele tienduizenden Cham verspreid in nederzettingen bij Phan Rang – in de Mekong delta – en in Cambodja. Vele van hen bekeerden zich tot een wel zeer verwaterde vorm van de Islam.
De tentoonstelling in het bijgebouw van het antiquiteitenmuseum gaat vooral over de imposante Chambouwwerken met een redelijk summiere verzameling beelden die ooit in één van die tempels hebben gestaan en foto’s van die tempels. In de bijschriften van die foto’s wordt nadrukkelijk de indruk gevestigd dat ook de Borobudur en Angkor Wat 100% Cham zouden zijn, maar die relatie kan ik achteraf nergens bevestigd krijgen. Maar goed, ik ben dan ook absoluut geen expert.
Lees verder: I love it when a plan comes together