Selecteer een pagina

BELLENBOB IN VIETNAM

BellenBob in Vietnam

Waarom gaan we in Boeddha’s naam naar Vietnam?

Hoe zijn Belle en ik – tezamen BellenBob – in Boeddha’s naam op het idee gekomen om bijna vijf weken te gaan rondtrekken in Vietnam? Dát is dé prangende vraag die al een half jaar door mijn – voor Belle speelt deze kwestie absoluut niet – hoofd spookt. Ik ben namelijk geen reiziger, is ben een thuisblijver die over reizen leest of fantaseert.

Om te beginnen ben ik in mijn eigen bed al een vreselijk beroerde slaper. Daarom ben ik ook zo belezen: ik slaap toch niet. En dat wordt er in een vreemde omgeving zeker niet beter op. Nieuwe situaties in een onbekende omgeving? De rillingen lopen me over de rug. Leuke nieuwe mensen ontmoeten? Ik ben het liefste op mezelf. Niet dat ik op voorhand een hekel heb aan andere mensen of dat ik last heb van vreemdelingenangst. Ik vind het moeilijk genoeg om contact te onderhouden met mensen die ik al ken. Dat voldoet voor mij. Ik hoef er niet nóg meer kennissen of vrienden bij. En dan is er nog een andere karaktertrek die niet bevorderlijk is voor mijn reislust: een naar paranoia neigende achterdocht. Ik zie naast beren ook tijgers, leeuwen, slangen en haaien op de weg (geen idee hoe die haaien daar terecht zijn gekomen trouwens en hoe ze op het droge een gevaar kunnen opleveren voor mij). Alles wat er tijdens zo’n buitenlandse trip mis kan gaan, gaat – in ieder geval in mijn hoofd – daadwerkelijk mis. En oh ja, dan is daar nog een gigantische vliegangst. Zelfs als ik een vliegtuig zie overvliegen, ontploft het in de lucht of stort het anderszins neer. In mijn fantasie wel te verstaan. En daar waar ieder afzonderlijk element van deze opsomming al voldoende is om niet op reis te gaan, heb ik last van het hele rijtje!

En dan Vietnam. Waarom Vietnam? Ik heb geen idee eigenlijk. Geboren in 1960, is Vietnam voor mij het land waar gedurende mijn kinder- en jeugdjaren een verschrikkelijke oorlog werd uitgevochten met de Amerikanen. De Vietnamoorlog beheerste het nieuws in die tijd volledig. In de krant, op de radio en op tv. Die ‘vreselijke oorlog’ was er altijd en overal. Zonder dat ik precies kon duiden wat zo’n ‘verschrikkelijke oorlog’ inhoudt, werd het een begrip voor mij.

Voor mij was de Vietnamoorlog een conflict tussen de Amerikanen (vertrouwd, maar ver weg) en de Vietnamezen (onbekend en nóg verder weg). Ik had ook geen idee waar het over ging. Het had iets te maken met een ruzie tussen de Noord- en Zuid-Vietnamezen – die mochten elkaar blijkbaar niet – én oh ja, dan had je nog zoiets als de Vietcong. Ik had geen benul waar die verschillende benamingen voor stonden, hoe die groepen tegenover elkaar stonden en wát de ruzie precies inhield.
Later – op de middelbare school – begreep ik dat ook de Fransen er een aandeel in hadden gehad. Ze waren zelfs een soort van aanstichter geweest maar nadat ze in 1954 waren verslagen bij Dien Bien Phu, hebben de Amerikanen het stokje van hen overgenomen. Voor mijn gevoel destijds met eenzelfde ‘nobele’ motivatie als waarmee ze Europa in de tweede wereldoorlog hadden gered van de nazi’s.

In mijn geheugen draag ik vier beelden met me mee die mijn gevoel of idee over de Vietnamoorlog vertegenwoordigen.
De eerste en voor mij misschien wel belangrijkste is de foto van het destijds negenjarige meisje Kim Phuc die naakt over straat rent, op de vlucht voor het napalmbombardement dat je op de achtergrond ziet (1972).
De tweede foto toont de executie van een jonge Vietcong strijder in de straten van Saigon (1968).
Op de derde foto zie je de Boeddhistische monnik Thích Quang Duc die zichzelf met benzine heeft overgoten en in brand heeft gestoken, eveneens in de straten van Saigon (1963).
Het laatste beeld in mijn hoofd is die van de helikopter op het dak van de Amerikaanse ambassade, met daar schuin onder op een wankel trappetje een rij vluchtende mensen die mee wil, maar waarvoor overduidelijk geen plaats is (1975).

Dát zijn voor mij – heel in het kort – de jeugdherinneringen ‘over’ het land waarnaar ik binnenkort op vakantie ga. Uiteraard besef ik dat ik inmiddels een oude man ben en dat Vietnam die verschrikkingen al lang en breed te boven is gekomen. Dat het land steeds welvarender wordt en dat ook toeristen – waaronder Amerikanen – van harte welkom zijn omdat ze geld in het laatje brengen. Bovendien is er geen land ter wereld – zelfs Zwitserland niet – waar het nooit oorlog is geweest, al is het in Zwitserland wel heel erg lang geleden.

Toch blijft voor mij de vraag wat ik te zoeken heb juist in dit land: Vietnam. Wat ga ik er eigenlijk doen? In ieder geval niet luieren op het strand, want daar vind ik niks aan. Ik vind geschiedenis en cultuur interessant, maar om dat optimaal tot me te nemen, kan ik beter vijf weken in een bibliotheek doorbrengen. Ik heb totaal geen behoefte om aan te sluiten achter een lange rij toeristen om een monument, museum of tempel te bezoeken, maar dat gaat waarschijnlijk wel gebeuren. En ik zie zeker geen rol voor mezelf als oorlogstoerist, terwijl die verrekte oorlog nu juist het enige is dat ik écht van het land weet.

Wat drijft mij en wat drijft al die andere toeristische reizigers in exotische oorden eigenlijk? Volgens het cliché is een reis een ervaring die je de rest van je leven met je meedraagt. Iets dat je definitief verandert. Ik vraag het me af. Is het uiteindelijk niet meer dan een projectie van mijn eigen dromen, wensen en fantasieën op het decor van dit land? Een evenzo egocentrische als nutteloze onderneming en niet meer dan de vervulling van de droom van de burgerman? Ik ga het ondervinden.

Lees verder: Het vertrek