Selecteer een pagina
In de baai van de neerdalende draak

In de baai van de neerdalende draak

In de baai van de neerdalende draakDe bus naar Ha Longbaai is slechts drie kwartier te laat. We hebben die extra tijd benut door koffie en broodjes te scoren in een klein, betrekkelijk luxezaak naast de Caballos. Belle haalt daar wat ‘lachende koe’ bij, de enig verkrijgbare kaas hier in Vietnam.

Terug in de lobby van de Caballos maken we een praatje met de nieuwe receptionist die helemaal niet de nieuwe receptionist is, maar een tijdelijke invaller. Hij heeft hier wel vijf jaar gewerkt, maar is nu actief in een ander hotel omdat hij daar meer verdient. Het spreekt wel weer voor Man dat een oud-medewerker nog steeds bereid is om voor hem te werken. Al is het slechts als invaller. De niet nieuwe receptionist zegt dat hij bij zijn nieuwe werkgever omgerekend ongeveer 500 euro in de maand verdient als receptionist, maar dat lijkt me veel. Ik heb het idee dat hij dat bedrag noemt om indruk op ons te maken. Weet hij veel dat geld nooit indruk op ons maakt.
In de lobby zitten ook de hele tijd een zwijgende man en vrouw die telkens ook hun plaats ‘opgeven’ als er een nieuwe ‘potentiële’ klant binnenkomt. Geen idee wat die twee hier doen, maar ik vermoed dat het de vader en de moeder zijn van de niet nieuwe receptionist.

Er stapt een kordate vrouw uit een ‘Turkenbusje’ en ze overlegt – zoals gebruikelijk hier in Vietnam – op zeer luide toon met de niet nieuwe receptionist. Geen idee waar ze het over hebben, maar het klinkt alsof ze met z’n tweeën een complete eendenfarm aan het uitroeien zijn.
Het resultaat van dit overleg is dat wij mét onze bagage het busje in worden gedirigeerd. Belle vraagt zich te laat af of wij onze grote rugzakken wellicht niet beter in de Caballos hadden kunnen laten liggen. Dat is een specialiteit van haar. Zichzelf zoiets afvragen als het te laat is omdat het busje al rijdt. Daar staat tegenover dat ik me in praktische zin helemaal nooit iets afvraag. Zelfs niet te laat. In mijn hoofd is het voortdurend ‘een grote berg zand erover’.

Binnen worden we naar de achterkant van het busje gedirigeerd waar een jongeman zijn roes – letterlijk – zeer uitgebreid ligt uit te slapen. Net als zijn maat trouwens op het tweezits bankje voor hem. Er worden weer wat eenden gekeeld om de heren aan het verstand te brengen dat het de bedoeling is dat ze rechtop te zitten, zodat er ook plaats overblijft voor andere reizigers. Voor Belle en mij bijvoorbeeld. Op de achterbank.
‘Nou, die laat niets te raden over. Dat is duidelijk’, zegt de man met een zwaar Australisch accent en een verdwaasde trek op zijn gezicht.
‘Dat vind ik nu zo leuk aan die Vietnamezen’, zeg ik. ‘Niks Oosters mysterie. Ze komen altijd in met een linkse of rechtse directe.’
‘Ja, net als bij jullie in Holland’, antwoord hij met een grijns.
‘Hoe weet je dat wij uit Holland komen?’
‘Alleen Hollanders vinden het leuk om andere mensen te beledigen en zelf beledigd te worden. Mijn maat en ik hebben een paar jaar in Nederland gestudeerd. Hij in Utrecht, ik in Delft.’

In tegenstelling tot wat ik van Australiërs verwacht, is de kater van Utrecht en Delft er niet één in een lange rij. Ze blijken zich gisterenavond voor het eerst in anderhalve week te hebben vergrepen aan te veel drank – rijstwijn om precies te zijn – en daar betalen ze nu de tol voor. Ik stel hen een slok ‘haar van de hond’ voor. Dat hebben we bij ons. Maar hun van viezigheid vertrokken gezichten maakt duidelijk dat ze daar nu nog even niet aan hoeven te denken.

Of we wel eens in Australië zijn geweest, vraagt Delft met brakke stem.
‘Hij wel, ik niet’, antwoord Belle schoorvoetend, omdat ze zoals altijd ‘bang’ is het initiatief te veel aan mij te laten, omdat ze dan ‘helemaal niet meer aan het woord komt’. Vervolgens vertel ik ze mijn avontuur in de Sydney bar, zoals ik altijd en iedereen vertel van mijn avontuur in de Sydney bar. Maar zij zijn de eerste Australiërs tegen wie ik het vertel en aanvankelijk moeten ze er erg om lachen. Maar dan lijken ze zich toch een beetje te schamen voor het gedrag van hun landgenoot.
‘Meende hij het of maakte hij een grapje’, vraagt Delft.
‘Geen idee, maar hij zag er angstaanjagend genoeg uit. Ik had het geluk dat hij nog net verstandig genoeg was om niet binnen te beginnen met matten. Zo lang ik binnenbleef, was ik veilig.’
‘Ik denk dat hij een grapje maakte’, concludeert Delft gedecideerd. Gedreven door nationale trots weigert hij het wangedrag van de stomdronken, roodharige, Australische gek voor de werkelijkheid te laten passeren. Het moet een grap zijn geweest!

Bij de volgende stop stappen er twee Engelse dames in van de leeftijd van Utrecht en Delft. De bruinharige komt tussen Delft en mij op de achterbank te zitten, de blonde naast Utrecht op het tweezits bankje voor ons. Het duurt even voordat ik weet dat ze me doen denken aan die twee meiden in die jaren ’70 comedyserie ‘Man about the house’. Chrissy en Jo. Met als verschil dat de slimme en donkerharige Chrissy in dit geval de blonde is en de wat dommere en blonde Jo hier in de bus het meisje met de donkere haren. Ingewikkeld? In de bus is Chrissy het slimme blondje en Jo de donkere dombo.

Ik heb de hele tijd gedacht dat het ‘Turkenbusje’ een transfer is naar een luxe touringcar, maar als de kordate dame instructies begint te prevelen, laat ik alle hoop varen. Dit is ‘as good as it gets’ tot Ha Longbaai. De kordate voelt blijkbaar mijn gedachtegang aan, want ze zegt:
‘Dit busje is niet alleen jullie vervoermiddel tot aan Ha Longbaai, het is tegelijkertijd een fitnessprogramma. Iedere hobbel in de weg is een oefening.’
Ze is niet alleen kordaat, ze maakt ook graag ingestudeerde grapjes tussen de instructies en het controleren van de paspoorten door.

Na de toespraak van de kordate geraken de vier al snel in een geanimeerd gesprek met elkaar. Delft met Jo op de achterbank, Utrecht met Chrissy. Ik rek me behaaglijk uit. Blij dat ik met m’n achtenvijftig niet meer aan deze genetische competitie meer hoef mee te doen. Nooit veel zin in gehad trouwens, maar als jongeman ontkom je er niet altijd aan. Al was het alleen al voor de vorm. Nu hoeft dat niet meer onder het mom dat ik toch kansloos ben. Ik koester mijn comfort. Maar na een tijd betrekt Delft mij toch bij het gesprek:
‘Hé Holland, eten jullie hond als het zover komt?’
‘Dat is inderdaad een kwestie’, antwoord ik. ‘Ik weet het niet. We zijn hebben het nog niet aan de hand gehad.’
‘Wij ook niet’, zegt Delft en ook Chrissy en Jo zijn nog niet mee in aanraking gekomen met dit fenomeen.
‘Ik heb geen principiële bezwaren’, vervolg ik. ‘We eten varkens, kippen en runderen. Dus waarom geen hond of kat? Toch weet ik niet of ik het daadwerkelijk zou eten als het zover komt. Het idee staat me gewoon niet aan.’
Nadat iedereen instemmend heeft gebromd, is het even stil. Dan meldt Delft voorzichtig:
‘Ik denk wel dat ik hond eet. Waarom niet. Ik wil eigenlijk wel weten hoe het smaakt. Alleen geen labrador. Labrador eet ik niet.’
‘Waarom niet’, vraagt Jo.
‘Ik heb thuis in Australië een labrador. Ik zou hem niet meer onder ogen durven komen als ik hier een labrador zou hebben gegeten.’
Een rassenkwestie dus.

Delft vertelt dat zijn grootouders van moederskant beide Nederlanders zijn:
‘Ik wilde heel graag een Nederlands paspoort hebben, maar dat kan niet. Geen ander land is daar zo streng in als Nederland. Waren mijn overgrootouders Engels geweest, had ik zo een Engels paspoort kunnen krijgen. Zo werkt het dus niet voor Nederland. Zelfs niet als mijn ouders Nederlands waren geweest. Wat is dat toch met jullie. Waarom zijn jullie toch zo wantrouwend naar buitenlanders?’
‘Tja, dat weet ik ook niet’, antwoord ik. ‘Nog niet zo heel lang geleden waren we juist zeer liberaal, maar dat is compleet omgeslagen. Niet alleen in Nederland trouwens, in heel de wereld lijkt het wel. Het is één en al nationalisme wat de klok slaat. Kijk naar Polen, naar Hongarije, naar Catalonië … dat is zelfs provincialisme. Maar ook naar de VS met Trump en niet te vergeten onze Britse vrienden hier met hun Brexit.’
Chrissy veert overeind:
‘Ja, verschrikkelijk hè. Ik was op de avond van het referendum naar bed gegaan in de overtuiging dat het allemaal wel goed zou komen. Het was echt een verschrikkelijke schok de volgende ochtend te “horen” dat het “eruit-kamp” had gewonnen. Hoe was dat bij jullie? Waren jullie ook geschokt?’
‘Absoluut’, bevestig ik. ‘ Er was geen enkele plausibele reden voor jullie om eruit te gaan. Samen staan we economisch zo sterk. De EU is de grootste economische macht ter wereld. Niet de VS, niet China. De EU. Met Groot-Brittannië erbij, wel te verstaan. Ik heb geen idee wat de nieuwe realiteit wordt.’
‘Dat was ook precies de reden waarom ik dacht dat het wel goed zou komen. Er waren geen échte argumenten om eruit te stappen. Misschien dat we de voorstanders van de Brexit serieuzer hadden moeten nemen. Meer de confrontatie moeten aangaan. Misschien dat er dan meer tegenstanders van de Brexit naar de stembus waren gegaan.’
‘De Brexiteers hadden natuurlijk ook de meest grappige voorgangers.’
‘Vind je’, vraagt Chrissy zuinig.
‘Ik ben het absoluut niet eens met Neil Farrage en Boris Johnson, maar ik vind ze wel koddig. Zoals Waldorf en Statler in de Muppet Show.’
Daar moet Chrissy even over nadenken,
‘Ja, je vraagt je af hoe het komt dat alle wereldleiders van dit moment van die karikaturale mannetjes zijn. Net alsof ze niet echt zijn.’
Het gesprek heeft Delft en Jo niet kunnen boeien. Ze zijn tegen elkaar aan in slaap gevallen.

Ook Delft, Utrecht, Chrissy en Jo zijn weer van die moderne, jonge reizigers. Ze hebben een half jaar uitgetrokken om heel Zuidoost-Azië te bereizen zonder dat ze zich echt bewust lijken van de plek waar ze zich bevinden. Eigenlijk willen ze alleen maar in beweging zijn. Delft bevestigt dit ook wanneer ik hem er later naar vraag:
‘Nee, ik verdiep me absoluut niet in de landen waar ik naar toe reis. Ik zie wel. Als ik iets wil weten, vraag ik het wel als ik er ben. Zo groot is de wereld ook weer niet. Ik bedoel, Europa is slechts een paar uur verwijderd van Australië. Kost me hooguit zes dagen werken om die vlucht te verdienen. Dat boeit niet echt. Dus reizen we lekker rond. Het is cool.’

Aan de ene kant vind ik deze houding van de jeugd wel inspirerend. Ze denken in ieder geval niet binnen de beperking van landsgrenzen. Ze zijn veel meer wereldburger dan ik ooit zal zijn. Maar er zit ook iets wrangs aan het gemak waarmee ze – en ook wij natuurlijk – de wereld rondreizen. We kopen een vliegticket, vragen een visum aan, sparen wat vakantiegeld bij elkaar en de wereld ligt aan onze voeten. Terwijl in Afrika en delen van het Midden-Oosten mensen ziel en zaligheid opofferen om naar ons continent te reizen, waar ze kille wijze worden tegengehouden er teruggestuurd.

In Ha Longbaai nemen we afscheid van Chrissy en Jo. Zij zitten op een andere boot, maar de kans is groot dat we elkaar tijdens één van de excursies weer tegenkomen. Wordt gezegd. Delft en Utrecht zitten wél op onze boot.

Lees verder: Botsende werelden