Once upon a time in Ho Chi Minh City
Het deel van Ho Chi Minhstad waar we doorheen rijden, staat in het teken van verval. De straten liggen er verbrokkeld en vergruisd bij. De gebouwen zijn voor een belangrijk deel net geen ruïnes. Zonder de gebruikelijke grandeur van vergane glorie. Wellicht omdat er in dit deel van de stad nooit sprake van is geweest van glorie.
En dan het verkeer. De knetterende en walmende massa brommers, scooters en auto’s die schijnbaar volstrekt willekeurig door de straten stromen als een school opgejaagde prooivissen. Ze passeren links en rechts en als het mogelijk was geweest ook boven en onder. Ze lijken totaal niet gebonden aan regels. Maar tegelijkertijd is er sprake van harmonie. Want juist als er geen regels zijn, moet iedereen rekening houden met iedereen. Terwijl de mensen kriskras door elkaar heen rijden, lijken ze voortdurend te weten waar de anderen zich bevinden. Hard rijden is er ook al niet bij. Dan zou het onmogelijk zijn om overzicht te houden.
In de regel wordt er rechts van de weg gereden. Links en middendoor kan ook, maar wordt gewoon minder gedaan. Er wordt ook wel redelijk veel getoeterd, maar niet op die gepassioneerde, mediterrane wijze. Het toeteren om het toeteren zeg maar. In Vietnam toetert men functioneel. Het gaat erom de andere weggebruiker er te attenderen op zoiets als: ‘Pas op, ik zit rechts achter je en ga je nu passeren.’ De anarchie op de weg in Vietnam is gemoedelijk.’
In ons hotel worden we ontvangen door een vriendelijk lachende receptioniste. Het is net alsof ze blij is dat we de schier eindeloze reis vanuit Nederland overleefd hebben. Dat zijn wij natuurlijk ook, maar daar hebben wij alle redenen voor. Waren we dood gearriveerd, hadden we niet kunnen rondreizen en waren we in kisten teruggestuurd. Om nog maar niet te spreken over het verdriet van onze nabestaanden. Kortom, wij hebben er alle baat bij ergens levend te arriveren. Maar die noodzaak ontbreekt wat ons betreft volledig bij haar en toch is ze hartverwarmend enthousiast om ons te zien.
Na het inchecken, nemen we de lift naar de derde verdieping. Kamer 301 is een eenvoudige, enigszins vervallen hotelkamer, die in ieder geval enorm z’n best doet om de indruk te wekken dat-ie schoon is.
We ontlasten, douchen, drinken een biertje en gaan de straat op om de route naar het station te bepalen en beoordelen. Onze trein naar Hanoi vertrekt morgen om negen uur. We willen weten hoe we moeten lopen, hoe lang het duurt en of die wandeling te doen is met volle bepakking.
Op straat worden we uiteraard weer overvallen door chaotische verkeerstoestanden. Het zal een hele tijd duren voordat we daaraan gewend zijn.
Aan het einde van de straat waarin ons hotel ligt, dienen we een extra drukke weg over te steken. De brommers, scooters en auto’s lijken hier samengeperst tot een ondoordringbare muur. We staan weliswaar voor een vervaagd zebrapad, maar hebben niet het idee dat het eenzelfde betekenis heeft als bij ons in Holland. Belle heeft ergens gelezen dat je in een situatie als deze zonder op of om te kijken moet oversteken. Het enige dat je niet moet doen, is twijfelen of plotseling stoppen. Want dan weten de verkeersdeelnemers rondom je het ook niet meer en rijden ze je overhoop. Mooie theorie natuurlijk. Maar tussen droom en daad staan wetten in de weg … en dodelijke ongelukken.
Na enig wikken en wegen denken we een ‘gaatje’ te zien en wagen het erop. En inderdaad. Tijdens onze gang naar de overkant, worden we omzwermd door brommers, scooters en in mindere mate auto’s. Maar in plaats van ons aan te rijden, gaan ze allemaal in een sierlijke boog om ons heen als in een balletchoreografie.
Na de oversteek wandelen we een steegje in tussen twee vervallen huizenblokken. In en om die huizen koken mensen hun potje, wassen ze hun kleren en spelen kinderen met stukken hout, lekke ballen en andere, minder goed definieerbare voorwerpen. Ik zie ook redelijk veel honden, meestal aan de lijn. Ik heb niet het idee dat de dieren slecht worden behandeld of dat hen een ellendig lot wacht. Het zijn gewoon huisdieren en geen toekomstig voedsel.
Ik herken de armoede als die in Portugal begin jaren ’80 van de vorige eeuw. Gedragen met een blijmoedig gemoed. Waarbij aangetekend dat blijmoedig gedragen armoede altijd gemakkelijker is voor een bevoorrechte, rijke Nederlander om te aanschouwen, dan om het zelf te ondergaan. Ongeacht of je nu Vietnamees of Portugees bent.
Na de nauwe straatjes is het treinstation snel gevonden. Het is een groot en vooral vierkant gebouw zonder enige versiering of franje. Na een korte inspectie van de toegangs- en informatiemogelijkheden en plekken waar we onszelf kunnen of moeten melden, lopen we terug over de gigantische parkeerplaats met stallingen waar enorme hoeveelheden brommers en scooters op hun berijders wachten.
Terug op straat wandelen we langs de vele terrasjes met kleine rode stoeltjes en tafeltjes die niet zouden misstaan in een Nederlandse kindercrèche. We vragen ons af of het inderdaad commerciële terrassen zijn waarop je als gast kunt plaatsnemen of dat het plekken zijn waar familie en buurtgenoten samenkomen en gezellig iets drinken.
Net als bij het oversteken van de extreem drukke weg daarstraks, wagen we het er gewoon op en nemen plaats in de kleine, rode stoeltjes. Er komen direct twee mannen naar ons toe gelopen die totaal niet lijken te begrijpen dat we twee biertjes wensen. Uiteindelijk gaan ze in intensief overleg met elkaar. Ik begrijp er helemaal niks van, maar Belle denkt te hebben begrepen dat het hier twee verschillende horecagelegenheden betreft en dat de mannen overleggen wie de biertjes aan ons mag verkopen. Uiteindelijk besluiten ze om de winst te delen.
Na dit compromis zijn de twee mannen al snel bij ons terug met twee blikjes lauw bier en twee grote glazen gevuld met ijs. Belle en ik kijken elkaar een moment twijfelend aan. We zijn door verschillende mensen nadrukkelijk gewaarschuwd om geen ijsblokjes te gebruiken. Om buikloop, diarree en andere ellende te voorkomen. Zoals gebruikelijk slaan we het goede advies in de wind en genieten van het ijskoude bier.
Bij het afrekenen laat één van onze obers een papiertje zien met daarop het getal 12.000. Dat moet dan de prijs zijn. Maar wanneer ik hem 20.000 VD geef, vraagt hij er 10.000 VD bij. Dat maakt in totaal dus 30.000 VD. Nóg maar slechts 1 euro, maar het zit ons niet lekker dat we geen controle hebben. Het kan echter nog erger.
We kijken al enige tijd rond voor een fles water en een fles sterke drank. Het eerste is overal aan te komen, het tweede nergens. Ik neem daarom het onzalige besluit om een kartonnen tray met vierentwintig flesjes Tiger Beer te kopen. Wat kost het? De winkeljuffrouw schrijft het voor ons op een papiertje. 330.000 VD. Ik ga er ten onrechte van uit dat ze 33.000 VD bedoelt. Nee, nee, lacht ze 330.000 VD.
Eenmaal weer buiten besef ik dat ik de volgende dag zo ongeveer een krat bier extra in mijn toch al volle rugzak meedraag. Een krat bier bovendien waar ik maar liefst 11 Euro heb neergeteld, waar het in Nederland in de aanbieding 9,50 Euro kost. Goed gedaan Bob.
We eten die avond in een etablissement dat het midden houdt tussen een scooterwerkplaats en een geïmproviseerd restaurant. Een combinatie die we overigens vaker tegenkomen. Al is het ons niet altijd even duidelijk of het daadwerkelijk een scooterwerkplaats of een restaurant is, of gewoon een huiskamer waar toevallig enkele scooters staan opgesteld.
Het eten is niet bepaald om over naar huis te schrijven, al doe ik dat hiermee eigenlijk wèl. Een bak rijst met een angstaanjagend grote augurk die zo bitter als gal smaakt. Alleen het karbonaadje-achtige stuk vlees is goed binnen te houden. Bovendien rekent de scootermonteur annex kok een hele nette prijs voor zijn voer. Het kost ons alles bij elkaar slechts 2,5 Euro. Inclusief de biertjes!
Lees verder: In de trein naar Hanoi