Op zoek naar tourist information
Nadat we in Phan Rang een fles wodka hebben aangeschaft, worden we buiten aangeklampt door een tanige oude baas, met voor aan het stuur van zijn brommer een mandje met z’n hondje. Hij vraagt ons om met zijn eigen mobiele telefoon een foto te nemen van hem, zijn brommer, zijn mandje en z’n hondje. Geen idee wat de gedachte hierachter is, maar uiteraard doen wij dat. Vervolgens wil hij dat ik een foto neem van Belle, zijn brommer, zijn mandje en z’n hondje. Ook dat doen we. Dus vraagt hij Belle om een foto te nemen van mij met zijn brommer, zijn mandje en z’n hondje.
Na deze fotosessie vertelt hij in lastig verstaanbaar Engels dat hij heeft gevochten in de Vietnamoorlog. Ik vraag hem nog voorzichtig of hij niet de Amerika-oorlog bedoelt aangezien iedere oorlog in deze contreien een Vietnamoorlog is. Het bijzondere aan de door hem bedoelde oorlog is nu vanuit Vietnamees oogpunt nu juist dat die tegen de Amerikanen was. De Amerika-oorlog dus. Maar daar gaat hij – verstandig als hij is – niet op in. Ik krijg ook niet echt hoogte aan welke kant hij destijds heeft gevochten. Maar ik durf het woord ‘Vietcong’ niet in mijn mond te nemen. Ik ben en blijf natuurlijk een ordinaire toerist. Het is ook helemaal niet nodig om hem aan de praat te houden. Hij ratelt maar door. Vooral over z’n hondje. Een aangezien het op een gegeven moment een zichzelf herhalende riedel lijkt, vraag ik hem voor de afwisseling of ik met mijn smartphone een foto mag nemen van hem, zijn brommer, zijn mandje en z’n hondje. Dat blijkt een magische vraag. Zonder verder nog iets te zeggen start hij abrupt z’n brommer en rijdt weg.
Enigszins verbaasd vervolgen we onze weg naar het strand, neem ik een duik in de zee en laten we ons weer het hapjes en drankjes verwennen door de geblondeerde Vietnamese met haar terrasje op de boulevard.
De avond brengen we door met Jaka, Sa Kaya en Inra Supmi. We praten, maar luisteren vooral naar de verhalen van Jaka over de Cham.
Voordat we gaan slapen, kondig hij aan dat er morgen een heleboel mensen komen eten. Dat gaan wij helaas niet meemaken. Want morgen is ook de dag van ons vertrek naar onze volgende bestemming. Het A25 hotel in Saigon.
Nadat we de volgende ochtend hebben afgerekend, verschijnt er een jonge vrouw met een paar jonge kinderen. De eerste gasten, vermoeden wij. De kennismaking is van zeer korte duur, want niet lang daarna worden we door Jaka en Sa Kaya met brommer en scooter naar het busstation gebracht. Hier nemen we hartelijk, maar niet al te geëmotioneerd afscheid van elkaar.
De bus verschijnt slechts een kwartier te laat om 08.15 uur. Voordat we gaan rijden, kopen we twee broodjes van een vrouw die dat in de bus aanbiedt. In tegenstelling tot mijn gewoonte eet ik het broodje niet op. Ik heb diarree en heb het gevoel dat ik misselijk ga worden.
Ik trek de deken die standaard bij de ligplaats hoort over me heen om me te beschermen tegen de airconditioning die hier standaard op -15°C staat en val in slaap. Wanneer ik twee uur later wakker word, informeert Belle me dat we zojuist zijn gearriveerd op de plek waar we zijn opgestapt. Ik heb dus niks gemist en vervolg met een gerust hart mijn slaap.
Rond 13.00 uur nadert mijn diaree-nood zijn hoogtepunt en ik vraag me licht wanhopig af of de chauffeur onderhand niet toe is aan een pauze. Hij zit nu minimaal vijf uur ononderbroken achter het stuur.
Het is alsof hij me heeft gehoord, want niet veel later stopt hij bij de Vietnamese variant van een wegrestaurant. Er zit ook een toilettencomplex bij, zo vervallen en verrot als ik nog nooit heb meegemaakt. Zelfs in Griekenland niet en dat wil wat zeggen. Waarbij aangetekend dat ik het heb over de bouwkundige mate van verval. Qua smerigheid blijven de Griekse toiletten met stip op één. Maar gezien de mate van aandrang, maakt het me letterlijk geen reet uit. Ik ga zitten en laat me gaan. Een verlossing.
Op het busstation in Saigon nemen we een taxi naar hotel A25. Een zeker voor ons doen chique gelegenheid, maar als we de receptioniste vragen of ze de volgende dag een busrit naar Vinh Long kan regelen, snapt ze niet wat wij bedoelen. Dit is – met uitzondering van the Red Frangipangi in Hoi An – veruit het meest luxe hotel waar we tot nog toe hebben verbleven, maar het is het eerste waar ze niets voor ons kunnen regelen. We zijn weliswaar op meer plaatsen geweest waar ze zeer gebrekkig tot geen Engels spraken, ze wisten altijd wat we bedoelden. Domweg omdat toeristen altijd hetzelfde willen.
Ten einde raad roept de receptioniste er een collega bij die het Engels beter zou beheersen. Hij blijkt ‘in tongen’ te praten. Ik heb het idee dat hij onze toekomst staat te voorspellen, maar helaas – of misschien gelukkig – versta ik geen jota van wat hij zegt. Voor hetzelfde geld staat hij ons helemaal verrot te schelden.
Ten einde raad roep ik – overduidelijk articulerend – de magische kreet ’tourist information’. Zonde effect bij de talenexpert. Die brabbelt onverstaanbaar verder in zijn raadseltaal. Maar in de bovenkamer van de receptioniste lijkt er zoiets als een lampje aan te gaan.
De receptioniste neemt ons mee naar buiten en voert daar een alleraardigste, enigszins abstracte pantomime op. Ik vermoed in een poging om ons te weg te wijzen. Maar helaas net zo ondoorgrondelijk als de onverstaanbare keelklanken van haar meertalige collega. Wel aardig om naar te kijken.
‘Tourist information?’, vraag ik nogmaals nadrukkelijk, maar met een zweem van wanhoop in mijn stem.
‘Tourist information’, bevestigt de receptioniste met dezelfde mix van nadrukkelijkheid en wanhoop. En daar moeten we het dan maar mee doen.
Nadat we onze bagage hebben opgeborgen op onze kamer en ons wat hebben opgefrist, gaan we weer naar beneden en naar buiten. Op zoek naar ‘tourist information’, in de dubbele betekenis van het woord. Maar ondanks het gegeven dat we de volstrekt onbegrijpelijke aanwijzingen zo goed mogelijk proberen te volgen – ik dacht dat ze uitbeeldde: ‘na de hemelpoort, volg de dronken vis’ -, geraken wij in een zwerftocht zonder einde. We ‘vinden’ van alles, maar geen ‘tourist information’. In geen enkele betekenis van het woord.
We geraken in gesprek een man met een mank been en zijn vrouw. Ze zijn op straat voor een portiek een tafeltje aan het dekken. Aangezien er geen brommerwinkel annex restaurant in de buurt is, ga ik ervan uit dat het ook geen restaurant is. Het eten is voor henzelf bestemd. Lekker buiten eten in de benzinedampen en de uitlaatgassen. Heerlijk! Maar goed, de mensen zijn absoluut van goede wil. Ze nodigen ons direct nadrukkelijk uit om plaats te nemen aan het tafeltje en de vrouw begint liters ijsthee aan te slepen. Het is dan ook verschrikkelijk jammer dat deze mensen geen Engels spreken. Anders hadden we een leuk gesprek over Agatha Christie met ze kunnen voeren en ongemerkt de weg naar de ’tourist information’ kunnen vragen. In plaats daarvan presenteren ze hun dochter. Die spreekt weliswaar ook geen Engels, maar wel Frans. Een taal die ik – wereldreiziger van het jaar nul – ook niet beheers, maar Belle dan weer wel. Dat maakt een gesprek over Simeon mogelijk en biedt tevens de mogelijkheid om zonder dat het opvalt de weg naar ‘informations touristiques’ te vragen. Nou, die vraag heeft een pittige discussie tussen vader, moeder en dochter tot gevolg. Een zeer pittige discussie, mag ik wel zeggen. Er wordt gekwaakt dat horen en zien ons vergaat. Het is alsof de Apocalyps aanstaande is. Maar uiteindelijk geeft de mening van de vader de doorslag. Vervolgens is het aan de dochter om uit te leggen hoe we moeten lopen. Helaas slaagt ze daar zó erg niet in dat ze uiteindelijk besluit om dan maar met ons mee te lopen. Gezellig.
Wat volgt is een wandeltocht van Olympische proporties door de straten van Saigon. Vonden wij het verkeer in Hanoi al hectisch; het is de drukte van een vergeten landweggetje als je het vergelijkt met dat van Saigon. Op een gegeven moment moeten we een straat oversteken die zó vreselijk druk is, dat we ons geen raad hadden geweten als het meisje ons niet was voorgegaan. Haar arm en hand gestrekt voor zich uit in een op en neer gaande beweging als om het razende verkeer te dresseren. De methode van het stoïcijns oversteken is hier niet meer van kracht.
Ondertussen blijft de speurtocht naar de ‘informations touristiques’ net zo zinloos als die naar de ’tourist information’ daarvoor. Het meisje blijkt ook absoluut niet zeker van haar zaak en vraagt het een paar keer na. Maar ook als we die aanwijzingen volgen, komen we niet bij de ‘informations touristiques’, maar bij een drogist. Ook goed wat mij betreft. Kan ik met behulp van Belle en het meisje iets tegen de schijterij kopen. Want ook dat project loopt gewoon door. In alle betekenissen van het woord. Wanneer het meisje in de drogist is verdwenen, vertelt Belle dat ze heeft gevraagd of ik ook invalide ben, net als haar vader. Omdat ik zo moeilijk loop. Belle heeft het meisje gerustgesteld door te vertellen dat ik gewoon een stijve, ouwe zak ben.
Toch nog maar een keer nagevraagd aan een jongen en een meisje, die het ook niet weten. Maar de jongen komt op het lumineuze idee om het via google maps op zijn microfoon na te zoeken. Tja, de jeugd hè. Blijkt de ‘informations touristiques’ tien minuten lopen verderop te zitten op nummer 51. We staan nu voor nummer 317.
Belle en ik besluiten dat voldoende gebruik hebben gemaakt van de diensten van het meisje. Ze moest maar eens teruggaan naar haar ouderlijk huis om te eten. Wij komen er nu wel uit. Hoe moeilijk kan het zijn om in dezelfde straat van nummer 317 naar nummer 51 te wandelen?
Het meisje weet inmiddels van onze plannen om na een paar dagen in de Mekong delta weer terug te keren naar Saigon. Ze beveelt ons de homestay van haar oom in het centrum van Saigon aan. Die is sober, maar schoon en niet duur. We verzekeren haar dat we dat zeker in overweging nemen.
Na het afscheid is het inderdaad nog een minuut of tien lopen, maar op nummer 51 blijkt noch een ’tourist information’ noch een ‘informations touristiques’ gevestigd te zijn, maar een bloemenstalletje. Ook mooi, maar niet voor ons. Op dat moment. We besluiten de concepten ‘tourist information’ en ‘informations touristiques’ uit ons hoofd te zetten terug te keren op onze schreden.
Met het oog op de conditie van mijn maag en darmen besluiten we om nu eens niet op straat te eten, maar bij de Domino’s pizzafabriek. Geheel in de geest van een ambassadeur van Hongarije die me ooit vertelde dat hij in aanloop naar officiële gelegenheden altijd bij McDonalds at. Om voedselvergiftiging te voorkomen.
Tijdens het vervolg van onze terugtocht passeren we een oudere heer en drie jongemannen die in een portiek oorverdovend luid en vals karaoke beoefenen. Het blijft een vreemd fenomeen.
We staan weer eens aan de rand van zo’n enorm, chaotisch drukke straat en we zien geen enkele mogelijkheid zien om over te steken. Weifelend blijven we staat, tot een jongedame van een jaar of vijftien naast Belle’s gaat staan, haar hand pakt en naar mij gebaart dat ook te doen. Vervolgens steekt ze zeer resoluut de straat op met haar vrije arme voor zich uitgestoken. Wij volgen gedwee als in deze ‘zwaan-kleef-aan’ met doodsverachting. Twee gestoorde oude gekken die door een tiener worden geholpen bij het oversteken. De ‘goede daad’ uit het oer-handboek van de padvinder in de praktijk.
Lees verder: Is dit de bus naar Vinh Long?