Uit respect voor de Boeddha
The Long Hotel in ‘De Getemde Pik’ is zeven verdiepingen hoog en een compleet doolhof. Dat bevalt Belle allerminst en ze start de volgende ochtend met een zoektocht naar een hotel of Homestay met een menselijke maat, maar alles is volgeboekt.
We gaan zeven verdiepingen naar beneden voor het ontbijt en zijn daarmee de eersten. De andere gasten liggen nog op één oor. Voor het ontbijt krijgen we in de receptie op vertoon van onze kamersleutel een bonnetje dat we inleveren in de ontbijtzaal. Ik eet mihoen, nasi, twee gebakken eieren en ananas.
Terug naar de hotelkamer om te ontlasten en te douchen, terwijl Belle naarstig dóór zoekt naar een ander onderkomen. Dat vindt ze niet en uiteindelijk berust ze. Bij de receptie hebben ze ons verteld dat ze geen wasserette service hebben, dus nemen we onze vuile was mee de straat op. ‘De Getemde Pik’ bestaat voor een belangrijk deel uit één lange straat met hotels en vooral veel restaurants. Een lintdorp dus. Binnen de kortste keren worden we aangesproken door een man van een ander hotel die vraagt op we op zoek zijn naar een wasserette service. Die vraag kunnen we niet anders dan met ‘ja’ beantwoorden en we lopen met de man mee naar achteren, waar hij onze vuile kleding weegt. Voor 130.000 vd wast hij het hele zakie. Da’s geen geld.
Nu eerst maar eens een bakkie koffie in het Italiaanse restaurant tussen The Long Hotel en het hotel met de wasserette service. Waarom een Vietnamees ín Vietnam een Italiaans restaurant begint, is mij een compleet raadsel. Het Vietnamese menu biedt voldoende variatie om een interessante en onderscheidende kaart samen te stellen. Maar het staat er toch écht: pollo, risotto, lasagna, de hele Italiaanse mikmak. Belle kiest voor een Latte Macchiato en ik voor een Long Coffee. Ze hebben hier in ‘De Getemde Pik’ blijkbaar iets met het woordje ‘Long’. En terwijl we onze koffiedrinken, zie ik dat ze hier ook fietsen verhuren. Ik zie zelfs twee redelijk moderne, oranje toerfietsen staan. Die zijn waarschijnlijk net zo goed als ieder ander. Dat blijkt later inderdaad te kloppen, maar op een totaal andere manier dan ik op dat moment denk.
We hebben voor de verandering totaal geen idee wáár we naar toe willen fietsen. Volgens onze ANWB-gids – die ons ondanks mijn bedenkingen vooraf uitstekende diensten bewijst – loopt er een fraaie route die start in Ninh Binh, over een afstand van twaalf kilometer in noordwestelijke richting voert naar Hoa Lu, vervolgens twaalf kilometer zuidelijk naar ‘De Getemde Pik’, in westelijke richting naar Van Lam en tenslotte in zeven kilometer over de nationale weg A1 terug naar Ninh Binh. Nu zal het u niet zijn ontgaan dat wij niet in Ninh Binh verblijven, maar in ‘De Getemde Pik’. Maar fietsrondje is natuurlijk ook goed mogelijk met ‘De Getemde Pik’ als start- en eindpunt. We hebben ook de beschikking over twee verschillende offline navigatieapps, maar we slagen er dan weer niet in de plaatsjes Van Lam en Hoa Lua – voor een rondje in omgekeerde richting – terug te vinden. Dus doen we maar wat we altijd doen en waar we ook heel erg goed in zijn: we doen maar wat. We fietsen ins blauen hinein.
We fietsen door een strak en verstild, bijna gestileerd landschap van rijstvelden en beekjes vol vis. Een decor dat me doet denken aan existentiële Japanse films. U kent ze wel. Van die cinematografische pareltjes waar geen touw aan vast te knopen valt. Of misschien kent u ze niet. Dat is wellicht ook beter, want ik krijg altijd een enorme alcoholische dorst van dit soort films. Zoals ik overigens ook altijd een enorme alcoholische dorst krijg van films met Bruce Willis, Arnold Schwarzenegger of Jason Stratham. Trouwens: ik krijg ook altijd een enorme alcoholisch dorst als ik zo’n soort film kijk. Ik ben dan ook enorm blij dat Belle – op het moment dat ik dit schrijf – erop uit is om een paar biertjes te scoren.
Terug naar de fietstocht. Het decor is niet alleen verstild en bijna gestileerd, maar ook heel erg karstlandschapperig met van die hoog boven ons uit torende rotspartijen. Ze noemen dit deel niet voor niets de droge Ha Longbaai. Wanneer ik een sensitieve, poëtisch begaafde stylist met een vaardige, landschapbeschrijvende pen zou zijn, zou ik u nu overweldigen met een breed en gevarieerd pallet aan geuren, kleuren en vormen. Gevat in een virtuoos taalspel dat een weerslag zou zijn van de inwerking van dit schitterende landschap op mijn gemoed. Maar die kwaliteiten heb ik gelukkig niet dus die ellende blijft u bespaard.
Naast de kartslandschapperige rotspartijen wordt er overal ook druk gewerkt aan het verrijzen van perfect in het landschap passende gebouwtjes van natuurlijk materiaal. Overduidelijk bestemd om in de toekomst toeristen te herbergen.
Na dik een uur fietsen komen we uit bij een groot hek met toegangspoort en een billboard met reclame voor een grootschalig ecologisch toeristenproject dat hier zou zijn of wordt aangekondigd. Dat is me niet helemaal duidelijk. We twijfelen even, maar besluiten uiteindelijk dat dit niet de thee is die wij graag drinken. Hoe ecologisch ook. We slaan rechtsaf een hobbelig weggetje in. Niet alleen word ik zo’n beetje van mijn fiets afgetrild, binnen geen tijd ligt ook mijn ketting er ‘af’. Blijkt dat ding zo ruim te zijn, dat ik ‘hem’ er ook weer zo ‘op’ leg. Maar ja, iets dat je er zo gemakkelijk ‘op’ legt, loopt er vervolgens ook zo weer ‘af’.
Om al te veel kettingoponthoud te voorkomen, rijden we links een weggetje in dat er wat egaler uitziet en dat wordt gemarkeerd door vlaggen die ik associeer met Japanse Samoerai films (ik ben vandaag heel erg op de Japanse toer; geen idee waarom). Aan het einde van dat weggetje geraken we in ‘een stukje tropisch oerwoud’. Ik besef dat dat enorm lullig en krukkig klinkt ‘een stukje oerwoud’, maar het is wél wat het is. De vegetatie rondom ons heen is typisch voor een tropisch oerwoud, zo weet Belle me te vertellen. Het ruikt hier trouwens ook naar tropisch oerwoud. Tenminste, als de tropisch oerwoud gedeelten in de verschillende dierentuinen die ik heb bezocht ook daadwerkelijk naar tropisch oerwoud ruiken. Tegelijkertijd is dit nu niet bepaald het begin van zoiets als het Amazonegebied. Het is gewoon een niet al te grote plek met tropische oerwoudvegetatie. ‘Een stukje tropisch oerwoud’ dus.
Ook in dit ‘stukje tropisch oerwoud staan natuurlijk van die hoog rijkende pilaren van steen, zo kenmerkend voor een karstlandschap. Tegen die monumenten van steen zijn een stuk of zes, zeven tempels en/of pagodes (heb geen idee wat precies het verschil tussen die twee is), waarvoor zelfs op deze schijnbaar totaal verlaten plek een schier oneindige voorraad offerandes staat opgesteld. Het is dat ik inmiddels wel beter weet, anders zou ik ervan overtuigd zijn dat die hele handel daar is opgesteld om toeristen een lekker exotisch gevoel te geven. Maar dat is het dus niet. Dat hele tempel annex pagodegedoe is serious business. Precies ook één van die dingen die ik zo leuk vind aan dit land. De mensen hier nemen hun religie bloedserieus, maar tegelijkertijd ben je als buitenstaander van harte welkom aanwezig te zijn en toe te kijken hoe ze hun religie beleven. Een ervaring die ik tijdens vakanties in een islamitisch land als Turkije nooit heb gehad. Daar heeft die geloofsbeleving voor mij altijd iets verbetens en exclusiefs. Iets waar ik als ongelovige eigenlijk niet eens getuige van mag zijn.
Na ‘het stukje oerwoud’ met de tempels annex pagodes lopen we met de fiets aan de hand over de hobbelige kleiweg om te voorkomen dat mijn ketting er iedere keer afloopt.
Eenmaal terug op het asfalt geeft Belle aan dat ze wel weer iets wil eten, dus stoppen we bij een klein restaurantje langs de weg. Ze neemt iets dat in mijn ogen veel weg heeft van gefrituurde varkenslullen al heb ik geen idee hoe een varkenslul eruitziet. Zeker gefrituurd niet. Toch houd ik het voor de zekerheid maar bij gebakken mie met tomaten, uien, kool en rundvlees.
Na de lunch fietsen we weer terug naar ‘De Getemde Pik’ om het aan de andere zijde weer te verlaten. Eens kijken wat we dáár kunnen beleven. Maar mijn ketting loopt er nu met zo’n grote regelmaat ‘af’ dat ook de lol er ‘af’ gaat. Belle probeert het euvel nog wel te verhelpen met de leatherman die ze enkele jaren geleden als verjaardagscadeau van mij heeft gekregen, maar het lukt haar niet. Dus laat ik me op de fiets door haar voorttrekken, terug naar het Italiaanse restaurant annex fietsenverhuurbedrijf in ‘De Getemde Pik’.
In het restaurant annex fietsenverhuurbedrijf wordt iedereen erbij geroepen om naar mijn fiets te kijken: moeder, dochter, oma, kleinkind, achternicht, overbuurman en de buschauffeur die daar zit te pauzeren, maar het zijn uiteindelijk opa, Belle én de leatherman (cadeau van onschatbare waarde) die daadwerkelijk aan de slag gaan. Ik denk ondertussen wat na over de zin van het leven, maar kom er niet helemaal uit. Nog niet.
Volgens Belle hebben opa en zij het probleem wel begrepen, maar ze betwijfelt of ze het ook hebben opgelost. De ketting lijkt inderdaad wat strakker te zitten en dat geeft goede hoop. Maar op hetzelfde punt buiten ‘De Getemde Pik’ als daarstraks rammelt de ketting er weer af. We besluiten een punt achter de fietstocht te zetten en ik laat me wederom terugslepen. Sturen doe ik overigens zelf.
Halverwege onze route terug zien we weer een weggetje met ‘Japanse Samoeraivlaggen’ – dat ons daarstraks niet is opgevallen – en we besluiten toch maar weer even een kijkje te nemen. De tempel lijkt haast op privéterrein te liggen en heeft ook een commune-achtige uitstraling met allemaal mensen die zeer druk aan het werk zijn op het land. We worden allervriendelijkst ontvangen door een jonge vrouw met een fris pagekopje, gekleed in een modieus gestyled, goudkleurig Mao pakje.
Het begint ermee dat ze ons uitnodigt om de tempel te betreden om mij vervolgens redelijk streng toe te spreken omdat ik dat op mijn slippers wil doen:
‘Ho, ho, ho mijnheer. Zó doen we dat hier niet. Uit respect voor de Boeddha betreden we zijn tempel op blote voeten.’ Ze spreekt vriendelijk, maar zeer beslist. Gedwee doe ik mijn slippers uit en volg.
‘Zijn jullie morgen ook hier’, vraagt pagekopje.
Aangezien wij niet zo goed zijn in plannen, hebben we geen idee waar we morgen op een bepaald moment zijn. Dus mompelen we iets onverstaanbaars en maken mysterieuze bewegingen met onze armen. Pagekopje vervolgt onverstoorbaar:
‘Morgen vindt hier een grote happening plaats en als jullie komen dan bidden we voor jullie voorspoed en geluk.’
‘Tja’, antwoord ik weifelend. ‘Om heel eerlijk te zijn hebben we nog geen idee wat we morgen gaan doen.’
‘Oh, maar dat is helemaal niet erg, want als jullie nu een mooie donatie doen en een gebed uitspreken dan doen wij dat morgen nog een keer uit jullie naam. Dan hoeven jullie er niet eens bij aanwezig te zijn.’
We snappen niet goed wat ze bedoelt en kijken haar aan met de blik van een vis die net van school is gestuurd.
‘Uit respect voor de Boeddha verwachten wij nu wel dat jullie het gebed uitspreken.’
‘Welk gebed’, vraag ik verbaasd. Boeddhistische gebeden behoren nu eenmaal niet tot mijn arsenaal parate kennis.
‘Uit respect voor de Boeddha verwacht ik wel dat u naar me luistert.
‘Dat zeg ik ook altijd tegen hem’, stelt Belle droog vast. ‘Maar dat zit er niet in.’
Aan de intense blik van pagekopje zie ik dat ironie niet aan haar is besteed. Tegelijkertijd weet ze ook even geen raad met ons. Om er maar vanaf te zijn, zegt ze het gebed maar voor:
‘Ayatona, Magasakie, Loempia, Musambier.’
Er is geen ontkomen aan. Ze kijkt naar ons zoals een roofvogel zijn prooi bespiedt en ik besef dat pagekopje geen juiste bijnaam is voor haar. Ze is kleine dwingeland.
‘Ayaatoona, Maagaasaaki, Loempia en veel bier’, hakkel ik, terwijl Belle met haar taalgevoel het origineel redelijk benadert. Maar daar heeft kleine dwingeland geen oor voor. Ze heeft enkel mijn gewauwel gehoord:
‘Niet goed.’ Het vreemde is dat ze uiterst vriendelijk blijft terwijl ik toch echt het gevoel heb dat ze ons het liefste zou kelen.
‘Tja, die taal hè’, probeer ik nog verontschuldigend.
‘Met taal heeft het niets te maken. Het respect voor de Boeddha ontbreekt.’
‘Oh, maar ik heb juist heel veel respect voor de Boeddha. Een van mijn vrienden lijkt zo sterk op de Boeddha dat ik hem er soms van verdenk de Boeddha te zijn.’
‘Uit respect voor de Boeddha maken wij geen grappen over de Boeddha. Zeker geen flauwe.’
‘Maar juffrouw, wat moet ik dan verder met mijn leven? Dat is één grote flauwe grap.’
Ze negeert mijn opmerking en voert de druk verder op:
‘Uit respect voor de Boeddha nemen wij nu op onze knieën plaats voor het altaar, spreken het gebed te zijner ere uit en maken daarbij een diepe buiging.’
Zonder onze respons af te wachten zakt kleine dwingeland op haar knieën en plaatst haar handpalmen tegen elkaar voor haar borst.
Nu zijn Belle en ik nooit te beroerd om ons te schikken in een situatie. Komen gemakkelijk andere mensen tegemoet. Daarbij komt: wij hebben er zelf voor gekozen om deze tempel binnen te lopen en te bezichtigen. Daar hebben die mensen niet om gevraagd. We zijn hier te gast. Het is hún terrein en hún tempel, maar kleine dwingeland begint ons nu toch wel behoorlijk de keel uit te hangen. Desondanks beheersen we ons, gaan op de knieën, reproduceren haar gemurmel zo goed en zo kwaad mogelijk. Niet één keer overigens, maar tot wel vijf keer toe. Want:
‘Uit respect voor de Boeddha nemen we uitgebreid tijd om hem te eren.’
Als we eindelijk weer op onze benen staan, zegt ze:
‘Nu is het moment aangebroken om ons respect voor de Boeddha tot uiting te brengen met twee giften. In de doos links kunt u uw giften kwijt voor de ouderen, in de doos rechts voor de kinderen. U mag nu iets geven.’
‘Geen grote bedragen hè Belle, deze kleine Adolf Hitler kan de pot op met haar gedram.’
‘Dat was ik ook niet van plan. In de pot voor de oudjes gaat duizend, in die van de kinderen tweeduizend.’
Nadat we de storting hebben gedaan, mogen we de tempel verlaten. Maar uiteraard niet voordat we weer een aanwijzing krijgen:
‘Uit respect voor de Boeddha keren we zijn tempel nooit de rug toe, maar verlaten deze achterwaarts lopend.’
‘We moeten hier weg’, grom ik tegen Belle. ‘Als we hier nog vijf minuten blijven kan ze naar de tandarts voor een nieuw gebitje.’ Uiteraard loop ik netjes achterwaarts de tempel uit, maar wél met de intentie hier zo snel mogelijk weg te zijn. Kleine dwingeland is echter nog niet klaar met ons. Ze nodigt ons uit aan een lange tafel. Voor een moment denk ik dat ze ons thee gaat aanbieden en dat ze misschien toch wel meevalt. Nee dus:
‘Om morgen voor u en de uwen te kunnen bidden, geef ik u hierbij een envelop waar u uw namen en die van uw geliefden kunt schrijven.’
Om nu toch vooral zo snel mogelijk van haar af te zijn, schrijf ik onze twee namen op de envelop. Ga er gemakshalve maar even van uit dat onze dierbaren het ook zonder de hulp van de Boeddha – zijn naam zij gerespecteerd – wel redden. Wederom een beetje dom en naïef van mij, want wat is de bedoeling van de envelop?
‘Dan mag u nu uw gift in de envelop doen.’
‘Mijn gift in de envelop doen? We hebben net twee giften gedaan.’
Dat was voor de ouderen en de kinderen. Deze gift is voor uzelf en uw geliefden. Als het de Boeddha behaagt.’
Ik denk met enige schaamte en ergernis terug aan vanmiddag in het ‘stukje tropisch oerwoud’ toen ik zoveel sympathie ervaarde voor het liberale Boeddhistische geloof. Tja, idioten kom je natuurlijk overal tegen. Bovendien besef ik dat kleine dwingeland een typische representante is van een aantal typisch kenmerken waarmee jonge mensen in mindere of meerdere mate behept zijn. Vooral als het om geloofszaken gaat. Het onvermogen om te relativeren, het gebrek aan empathie en de direct daarmee in verband staande neiging om het eigen ego te beschouwen als het centrum van het universum. Ik weet dat zo goed omdat ik er zelf ook behoorlijk last van had op die leeftijd. Nog wel eigenlijk.
Maar goed, die overwegingen verminderen de ergernis niet. Dus prop ik met driftige bewegingen 1000 vd in de envelop, plak deze dicht, loop op blote voeten de tempel binnen, deponeer de envelop in het derde houten doosje, loop weer naar buiten en zeg tegen Belle:
‘Kom, we gaan.’
Meestal is Belle – als echte Brabantse – niet zo sterk in snel vertrekken, maar nu staat ze in geen tijd op haar benen. Helaas is kleine dwingeland nog niet aan het einde van haar repertoire. Ze lijkt niet zozeer gedreven te worden door geld, maar door de behoefte om anderen te laten doen wat zij zegt:
‘Uit respect voor de Boeddha keren we ons nog eenmaal naar de tempel en spreken het gebed uit.’ Helaas voor haar is de maat nu definitief vol voor ons. We wandelen resoluut door naar de uitgang:
‘Sorry, we moeten nu echt gaan’, kan ik niet nalaten om over mijn schouder te zeggen. ‘Uit respect voor de Boeddha. Maar dat begrijpt u wel.’
Lees verder: De grap van het open bus ticket