De groeten van ome Piet
Het is maandagochtend vier maart en we zitten in de zinderende hitte te wachten bij het toeristenbureau. Een van de dames achter de balie haalt voor zichzelf een noodlesoepje bij een karretje op straat. Een andere dame loopt naar buiten om bij de stoeprand wat nepgeld te verbranden. Het ziet eruit als een routineuze handeling en ik vraag mee af hoe het mechanisme erachter in elkaar steekt. Kom het initiatief om nepgeld te verbranden van de vrouw zelf? Ter ere van haar eigen voorouders. Of heeft het betrekking op de gewenste voorspoed van de firma waarvoor ze werkt? Heeft haar filiaalchef vanochtend tegen haar gezegd:
‘Li, zou jij vandaag zo vriendelijk willen zijn om de voorouderverering te regelen? Zodat ze ons zakelijk goed gestemd zijn?’
Belle en ik zijn nog wel even op pad geweest om een ontbijt te scoren. Maar bevreesd voor het missen van onze bus zijn we niet verder gekomen dan een kop koffie in de horecagelegenheid tegenover het toeristenbureau. En die koffie hebben we nog meegenomen ook. Blijkbaar willen we erg graag weg uit Hué. Overigens blijkt onze zorg om de bus te missen volstrekt ongegrond, want het minibusje dat ons naar de lange-afstand-bus brengt, komt bijna een uur te laat voorrijden.
Na tweeënhalf uur rijden stopt de bus bij een wegrestaurant dat voortdurend vol en leegstroomt met busreizigers. De meesten willen enkel iets drinken en pakken dit uit een koelkast om het daarna af te rekenen met een medewerker. Wij zijn echter hard toe aan een ontbijtje en bestellen – thrillseekers die we zijn – ‘een soepje en een verse groenteschotel’ bij een halfblind, oud wijfie. En vervolgens gebeurt er helemaal niks. Ze heeft het ook vreselijk druk met het afrekenen van de frisdranken die de andere reizigers vrijmoedig uit de koeling hebben gepakt. Maar ons eten komt niet. De vrees groeit dat het geserveerd wordt op het moment dat onze bus vertrekt. Zelfs Belle wordt onrustig. Op mijn initiatief uiteraard:
‘Heb jij haar iets zien doorgeven aan de keuken?’
‘Nee, niets gezien.’
‘Zij is ook de enige die ik niet met eten zie lopen’, constateer ik met de scherpzinnige opmerkzaamheid die zo bij mijn schrijverschap past.
‘Zou ze het vergeten zijn’, vraagt Belle zich af.
‘Ze lijkt me niet seniel!’ Ik ben vandaag wel enorm in vorm, qua waarnemingsvermogen.
‘We zien wel’, stelt Belle tenslotte berustend. ‘We hebben nog niet betaald. Eten we later op de dag wel wat.’
Daarmee is de kous voor haar af. Maar niet voor een neuroot zoals ik die inmiddels helemaal is ingesteld op het nuttigen van een ontbijt.
Uiteindelijk is het de verse groenteschotel van Belle die als eerste doorkomt. Het ouwetje moet wel eerst even goed kijken met haar ene oog voordat ze Belle herkent of herinnert. Dat onderscheid kan ik niet maken. Zó goed is mijn waarnemingsvermogen nu ook weer niet vandaag.
Wat ik even later wél waarneem, is hoe de schijncycloop rond zeult met een kom soep waar ze geen raad mee weet. Ik zwaai naar haar om kenbaar te maken dat ik me wel over die kom wil ontfermen. Uiteindelijk ziet ze me en even later ben ook aan het eten. Tot zover ‘missie geslaagd’ deze ochtend.
Ook afrekenen is er aanvankelijk niet bij. Maar dan worden we aangesproken door een iemand die ik tot dan toe eigenlijk nog niet heb waargenomen. Dat roept bij mij uiteraard de gedachte op dat de goede man helemaal niet bij het restaurant hoort. Dat het een grote truc is om toeristen snel geld uit hun zakken te troggelen vóórdat de échte ober zich meldt. Tot mijn opluchting zie ik dat de Vietnamese schijncycloop het laatste deel van de betaling opmerkt.
‘Jullie komen uit Holland’, vraagt hij na afloop van de financiële transactie. Om te vervolgen met: ‘Jullie krijgen de groeten van ome Piet.’ En ik word doorstroomd door een zacht kabbelende golf van warme weemoed. Ach ja, ome Piet. Nooit kende ik een zachtaardiger en goedmoediger man dan ome Piet. Ome Piet? Ome Piet? Ik ken godverdomme helemaal geen ome Piet! De ober verklaart zich nader:
‘Mijn zuster is getrouwd met een Hollandse man. Ik ben ook nog op de bruiloft geweest.’
‘Oh ja, waar?’
‘Arnhem. Was een heel leuk feest.’
‘Was ome Piet er ook?’
‘Nee, dat was het nu juist. Iedereen vond het zo jammer dat hij niet kon. Daarom zeiden de mensen ook de hele tijd tegen elkaar: “Je krijgt de groeten van ome Piet”.’
‘Okay, doe hem de groeten terug als je hem ziet.’
‘Zal ik doen.’
Wanneer de ober is vertrokken, komt er een vrouwtje naar ons toe met de vraag of we ‘fooi’ voor haar hebben. Hoezo ‘fooi’? Fooi krijg je van een klant die zijn of haar wil tonen omdat je hem of haar als ober met voldoende vertoon van nederigheid op de juiste wijze hebt voorzien van dranken en spijzen? Wellicht uitgevoerd met een lichte sprankeling van subtiele humor die weliswaar gewaagd is, maar nimmer het onbetamelijke overstijgt. Maar je kunt niet plompverloren op iemand afstappen met de vraag: ‘Hé, doe mij eens fooi! Ik heb te weinig geld en heb absoluut geen zin om ervoor te gaan werken.’
Dan blijkt echter dat ze geen ‘fooi’ wil, maar ‘vreemde munten’. Of: ze zegt het wel, maar ze bedoelt het anders. Dat verandert de zaak wat mij betreft. Is dan toch een vorm van culturele interesse, zij het met een economische inslag. Daar wil ik wel aan meewerken. Dus doorzoek ik mijn portemonnee en vind € 1,20. Het goed mens is in de zevende hemel van geluk en heel even heb ik het idee dat ze me de groeten van ome Piet gaat doen. Maar dat valt mee, gelukkig.
Terug in de bus besef ik plotseling hoe vermoeid ik ben. We geven al ruim twee weken vol gas in een wereld die ons compleet vreemd is en ik begin daar nu toch wel een beetje de tol voor te betalen. Zeker omdat Hué niet bepaald de meest gemakkelijke plek is om als toerist te ‘overleven’. Zelfs Belle geeft toe dat ze wel toe is aan een paar dagen rust en dat doet ze niet snel. Eigenlijk nooit. En aangezien we de komende twee nachten zullen verblijven in The Red Frangipani Villa in Hoi An, besluiten we om er maar eens een keer ons gemak te houden.
Lees verder: We laten het teveel in de lucht hangen