De verstoring van het onverstoorbare prinsesje
De moeder en het onverstoorbare prinsesje hebben alles in gereedheid gebracht om uit te stappen. Maar zover is het nog niet. De moeder staat een eind verderop met enkele mensen te praten. Dat heeft ze tijdens de reis wel vaker gedaan en het onverstoorbare prinsesje heeft daar nooit een probleem van gemaakt. Ze houdt haar moeder altijd wel zijdelings in de gaten, terwijl ze geconcentreerd bezig blijft in haar eigen wereld. Maar nu is het anders. Het onverstoorbare prinsesje staat in het gangpad naar haar moeder te staren. Ik krijg het vreemde gevoel dat ze bang is dat haar moeder zonder haar uit de trein stap. ‘Voedsel’ voor het vermoeden dat de moeder dat al eens eerder heeft gedaan. Ik weet niet waarom ik het denk. Het komt gewoon in me op.
Dan begint de jonge Del Toro met haar te praten. In het Vietnamees uiteraard, want zo zijn die Vietnamezen als ze onder elkaar zijn. Dat een buitenstaander – ik in dit geval – daar niets van verstaat, interesseert ze geen reet. Maar aan de gebaren zie ik dat Del Toro Belle en mij in het gesprek betrekt, maar ik weet dus niet wat hij zegt. Misschien vertelt hij wel de meest vreselijke dingen over ons. Ik weet het niet. Als Del Toro nou eens gewoon Spaans zou spreken. Zoals alle zichzelf respecterende Del Toro’s doen. Daar had ik nog wel chocolade van kunnen maken. Maar nee, mijnheer Del Toro is in Vietnam, speelt met verve een Vietnamees en staat er dus op om in ieder geval met de andere Vietnamezen Vietnamees te spreken. Onuitstaanbaar!
Ondanks de taalbarrière denk ik op een gegeven moment te begrijpen dat Del Toro aan het onverstoorbare prinsesje vraagt of ze het leuk zou vinden om met Belle en mij mee te gaan. In plaats van met haar moeder. Bij wijze van grap hè. Geen boze bedoelingen. Hij lijkt me een uitermate sympathieke kerel. Al kan Del Toro ook bijzonder valse sujetten spelen hoor. In de film License to Kill. De tweede en laatste James Bond film met Timothy Dalton. Of enger nog in Sicario, over de strijd tegen de Mexicaanse drugskartels. Die personages wil je ’s nachts niet tegenkomen in een donker steegje. Overdag ook niet trouwens. Maar deze Del Toro deugt gewoon. Daar durf ik mijn hand voor in het vuur te steken. Hij heeft er echter geen rekening mee gehouden dat het onverstoorbare prinsesje hoog gevoelig is. Ze begrijpt zijn grappen gewoon niet. Zeker niet door haar getraumatiseerde verleden met die voortdurend weglopende moeder. Dat had Tel Toro zelf ook wel kunnen bedenken. Hij is verdorie een volwassen vent. ‘Niets kwaads in de zin hebben’ betekent niet dat je als een losgeslagen pipo-de-clown altijd en overal maar misplaatste grapjes mag maken. Een ‘License to joke’ zeg maar. ‘Joke, Bad Joke.’ Ook dan – of misschien juist dan – dien je rekening te houden met de gevoelens van andere mensen.’
Maar goed. Dát heeft Del Toro dus niet gedaan en mijn grootste vrees wordt werkelijkheid. Er verschijnen tranen in de ogen van het onverstoorbare prinsesje en mijn hart breekt. Ze gaat helaas niet schreeuwen, krijsen of brullen. Dan had ik gewoon een hekel aan haar kunnen hebben. Ze toont haar verdriet zoals een onverstoorbare prinses dat doet. Met twee stille tranen. In ieder oog één. En ik voel me volstrekt onmachtig. Ik kan niets tegen haar zeggen om haar te troosten. Ik spreek haar taal niet en ook Del Toro is taal technisch een muur. Mijn enige geruststelling is dat hij rustig en liefdevol tegen haar blijft praten, zonder Belle en mij er verder nog bij te betrekken. Het verdriet wordt er niet minder om, maar het escaleert ook niet verder. Dus ben ik opgelucht als de moeder terugkeert.
Nadat de onverstoorbare prinses en haar moeder zijn uitgestapt, bieden we de Del Toro’s een biertje aan. Benicio weigert, ook namens zijn vader. Ik snap het wel. De Del Toro’s zijn natuurlijk trotse mensen. Die gaan natuurlijk niet roekeloos verplichtingen aan met mensen die ze niet kennen.
Tot onze niet geringe verbazing stapt Benicio uit in Ninh Binh terwijl pa Del Toro gewoon blijft zitten. Ik schud Benicio nog een keer hartelijk de hand. We hebben weliswaar geen woord gewisseld; we hebben met z’n tweeën wel een kind van vier over de zeik geholpen. Dat schept toch een band.
‘Ik dacht dat het vader en zoon waren’, stelt Belle verrast vast als de trein weer in beweging komt.
‘Ja, dat dacht ik ook. Maar het kan zijn dat Benicio in Ninh Binh woont en z’n vader in Hanoi.’
‘Benicio?’
‘De zoon. De zoon woont in Ninh Binh, de vader in Hanoi’.
‘Dat zou kunnen ja.’
Het einde van de reis wordt aangekondigd door een sterk staaltje bombastische muziek. Vergelijkbaar met de manier waarop in de jaren ’80 van de vorige eeuw de sluiting van een café werd aangekondigd: ‘Het is tijd … de hoogste tijd … u wordt bedankt voor uw avondje gezelligheid.’
Belle vraagt het voor de zekerheid na bij de coupéconductrice en zij bevestigt dat dit inderdaad de laatste halte is. Maar niets is zeker in Vietnam. Want als wij willen uitstappen, maakt de coupéconductrice duidelijk dat dit de op-één-na-laatste halte is.
Net als tijdens de landing in Ho Chi Minhstad, laat het einde langer op zich wachten dan verwacht. Tijdens het wachten in het halletje probeer ik de coupéconductrice 20.000 VD in haar handen te drukken als dank voor de vijfendertig uur dat ze non-stop voor ons heeft klaargestaan. Ze weigert. Blijkbaar doet ze niet mee aan de ‘corruptiepraktijken’ die volgens de boekjes zo wijd verbreid zijn in Vietnam.
Eenmaal buiten op het perron, vraag ik haar wat ze nu gaat doen. Terug naar Ho Chi Minhstad dus. Wederom een rit van vijfendertig uur. Tja, de Arbowetten zijn hier in Vietnam duidelijk minder stringent dan in Nederland.
Juist voordat we de stationstrap naar boven nemen, zie ik pa Del Toro met z’n koffertje zeulen. We nemen afscheid van elkaar met een vriendelijk lachje en een knik met het hoofd. Soms zeggen bewegingen meer dan duizend woorden. Zeker bij de Del Toro’s. Waarschijnlijk zien we elkaar nooit weer terug.
Lees verder: Randy de rat