Op wandelavontuur met Zhi
De mensen hier zijn nog kleiner en fijngebouwder dan in de andere delen van Vietnam die we tot nog toe hebben bezocht. Vanaf het basisstation lopen we – in tegenstelling tot wat je bij een bergbeklimmersexpeditie zou verwachten – in een strak tempo de berg af en komen uit in het stadje Sapa. Hier wordt Zhi gebeld en ze vertelt dat we moeten wachten omdat er nog twee mensen aankomen. Het valt me op dat we worden omringd door een groep Zwarte Hmong vrouwen. Een daarvan draagt een baby in een draagzak op haar rug. Zhi vertelt dat dat haar 10 maanden oude dochter is. Al die tijd blijft die groep Hmong vrouwen plus twee jongere meisjes om ons heen hangen.
‘Wat doen die vrouwen hier’, vraag ik volstrekt onzinnig aan Belle, want zij weet dat natuurlijk net zomin als ik. ‘Staan die hier soms op de bus te wachten of zo?’
‘Ik denk dat ze het gewoon gezellig vinden.’ Da’s de Brabander in Belle; als het maar gezellig is, is alles goed.
Gelukkig krijgt Zhi weer een telefoontje dat we verder kunnen. De andere twee komen met de taxi.
Met de taxi? Da’s nogal een verschil zeg. Of je lekker gaat wandelen in de bergen van Sapa of je neemt een taxi: ‘Heb je zin om vanmiddag te gaan vissen? Of wacht, nee, laten we naar de hoeren gaan.’
Maar het wordt nog vreemder, want die drie vrouwen en twee meisjes blijven vrolijk met ons meewandelen. Ik vraag nog aan Zhi of het familieleden van haar zijn, maar dat is niet het geval. Ik kom er niet achter wat die vrouwen dan wel zijn. Is die mevrouw met Zhi’s baby op haar rug wellicht haar moeder? Nee, ook niet. Ze vinden het gewoon gezellig om mee te lopen. Djeezus, dan heeft Belle dus toch gelijk. Tja, ‘ik takes a Brabander to recognise one.’ Brabanders en Zwarte Hmong, dat zijn broedervolkeren met ‘gezelligheid’ als grootste gemene deler. Maar voorlopig snap ik er als ‘Hagenees van geboorte’ geen ene moer van. Wat doen die vrouwen hier? Sjouwt die vrouw voor de gezelligheid Zhi’s baby de berg af? Nee, dat is omdat de baby nog geen minuut zonder moeder Zhi kan. Ja, ja.
Ondertussen geraakt de sfeer er goed in, dat kan ik u vertellen. De Zwarte Hmong vrouwen zijn niet alleen heel klein, tenger en naar mijn idee heel mooi – al zou een paar tanden hier en daar wonderen doen en dan geen gouwe alsjeblieft hè -, ze zijn ook nog eens goedgehumeurd en goedlachs. En Zhi? Ach Zhi is een regelrecht poppetje, scherp van geest, nieuwsgierig en geestig. Tegelijkertijd heeft ze ook nog iets kinderlijks wat ook niet vreemd is voor iemand van twintig jaar. Haar leven is zwaar, vertelt ze Belle. Ze is op haar vijftiende getrouwd, heeft naast de baby op de rug van – ja, van wie eigenlijk? – nog een zoontje van twee. Haar man heeft geen werk en is aan het drinken geslagen. Niet om z’n werkeloosheid te vieren, nee.
Ze heeft de droom om haar eigen homestay (een uitgebreide bed and breakfast, zeg maar) te bouwen en starten. Maar door haar problemen in de privésfeer, zal die droom waarschijnlijk nooit werkelijkheid worden. Het is treurigstemmend, maar de Zwarte Hmong lachen het allemaal weg. Zwarte Hmong humor noemen ze dat hier.
Dit prachtige deel van dit schitterende land gaat gebukt onder schrijnende armoede. Overal langs de route worden we aangeklampt door kinderen met vuile gezichten en vuile, versleten kleren die met verdrietige gezichten zelfgemaakte armbandjes aanbieden. Belle en ik zouden het hele ‘landschap’ leeg willen kopen, maar dat gaat natuurlijk niet. Om te beginnen hebben we dat geld niet. Het zou ook te veel tijd kosten waardoor we niet op tijd in onze homestay arriveren.
Het terrein waar we lopen is zeer grillig en loopt over het algemeen scherp naar beneden. Dat is met mijn verfijnde motorriek en mijn lichte overgewicht niet bepaald mijn meest favoriete onderdeel. En dat hebben de Zwarte Hmong dames al snel in de gaten. Het levert veel plezier en gelach op. En ik kan u verzekeren dat ze me niet toelachen. Ze kijken naar me als naar de Domme August in het circus. Maar het is niet alleen leedvermaak dat de klok slaat, want al snel pakt één van hen mijn hand om mij te begeleiden. Dat ze daarbij zelf af en toe in horizontale positie tegen de bergwand staat, lijkt ze niet eens in de gaten te hebben. En ondertussen ook nog geintjes maken met de andere vrouwen hè, de geinponems.
Ben ik al zeer geholpen met één dame aan mijn zijde, met de tweede die zich op een gegeven moment ook meldt ben ik de koning te rijk. Zo daal ik als de nieuwe verlosser, met twee elegante Zwarte Hmong vrouwen aan mijn zijde. Zo gauw ik ben geïnstalleerd, wel iets aan de gebitjes van die berggeitjes doen, want dít kan echt niet.
Ik vraag Zhi of ik wellicht ook Zwarte Hmong kan worden. Dat lijkt me wel wat. En of ik daar dan rituelen voor moet ondergaan. Zhi geeft niet direct uitleg, maar zegt dat het wel gebeurt. Dat blanke westerse mannen trouwen met een Zwarte Hmong vrouw en meenemen naar hun eigen land. Ik leg uit dat dat niet mijn bedoeling is een nieuwe vrouw te vinden en mee te nemen naar Nederland. Ik wil samen met Belle hier tussen de Zwarte Hmong leven. Als Zwarte Hmong. Dat vindt Zhi wel een koddig idee. Ook dat kan, zegt ze smakelijk lachend. We zouden hier ons eigen huis kunnen bouwen, dieren houden en toeristen door het gebied gidsen. Hmmm, toch maar niet bedenk ik. Dat wordt een beetje te veel werk voor Belle in haar eentje. Ik heb namelijk geen enkel talent voor huizen bouwen en dieren houden. En wat dat gidsen van toeristen in dit ruige berggebied betreft: Los van het feit dat ik mezelf niet staande kan houden op de berghellingen, zou ik alleen mensen kunnen begeleiden die niet per se de behoefte hebben om terug te keren.
Ondertussen heeft ook Alena de grootst mogelijke moeite om de berg af te komen. Tijdens haar werk op een exclusieve Australische wijnboerderij heeft ze een gekwetste knie opgelopen. Ze wordt echter totaal niet geholpen. Beste wel gênant. En eigenlijk heb ik aan een vrouw aan mijn zijde wel genoeg. Ik denk dus na over een manier om een van mijn Zwarte Hmong te bewegen Alena te helpen, maar ik besluit dat ik geen poot heb om op te staan. Letterlijk noch figuurlijk. Oei, daar komt weer moeilijk stukje. Fluks maar weer de frêle handjes van mijn Zwarte Hmong vrouwen vastgegrepen. Mijn redders in de nood. De persoonlijke beschermengelen van de nieuwe Koning van de Zwarte Hmong. De koning met de bijnaam ‘komt wat lastig van de berg af, maar is verder wel een hele geschikte kerel en je kunt hem zo lekker voor de gek houden’.
Op verschillende plaatsen langs de route zijn provisorisch gebouwde rustplaatsen met teilen vol flesjes bevroren water. Deze pleisterplaatsen worden meestal gerund door dezelfde soort verdoemde kinderen als die de armbandjes aanbieden. De oudste nooit ouder dan tien. Bij een van die plekken last Zhi een rustpauze in en we worden direct omgeven door een horde dreinende peuters en kleuters. Zakelijk een verstandige keuze. Want dat is nu eenmaal wat dreumesen, peuters en kleuters doen. Zeuren en drammen. Dat is hier niet anders dan in Nederland.
Dan komt Belle op het lumineuze idee om de zes bananen uit te delen die we van Man hebben gekregen.
Nou, dat lusten ze wel de kleine rakkers. Ze proppen het lichtgele goud naar binnen met de snelheid van het licht. We proberen nog wel om ze tot delen te bewegen, maar moeten daarbij wel zorgvuldig onze handen uit de buurt van hun monden houden. Anders kan het je je vingers kosten.
Op een gegeven moment zit ik tegen het zwaar vervuilde gezicht van een poepebroek van – wat zal het zijn – twee, tweeënhalf aan te kijken. Twee kraalzwarte oogjes die glinsteren van de ondeugd en een mondje afgevuld met banaan. Of eigenlijk is overgevuld een beter woord, want af en toe werkt zich een straaltje bananenpulp tussen haar lippen een weg naar buiten. Ik vraag me af waarom ze mij zo genadeloos aanstaart Bevalt mijn gezicht haar niet of heeft ze reeds op zeer jonge leeftijd een aversie tegen blanken? Je weet het niet he. Maar dan zie ik dat ze verlekkert naar het flesje ijswater in mijn handen kijkt. Dat heb ik zoeven van een van haar oudere broertjes of zusjes gekocht, maar daar heeft zij geen boodschap aan. Het is alsof ze wil zeggen:
‘He bolle. Ik heb net mijn mond volgepropt met jouw banaan en nu heb ik ook jouw lekkere koele water nodig om het mee weg te spoelen. Capice? Ik beloof je dat ik dat kloterige flesje van je niet vies maak.’
Ik op mijn beurt kijk vertwijfeld van mijn heerlijk heldere flesje dat parelt van het ijskoude water erin naar die mond te midden van vuil en bananenpulp.
Uiteindelijk besluit ik het niet te doen omdat ik daarmee een oorlog ontketen bij die kinderen waarbij poepebroek als jongste waarschijnlijk toch het onderspit delft. Maar het breekt mijn hart en ik kijk gegeneerd de andere kant op.
Dan zegt Belle op een gegeven moment: ‘Kijk dan. Dat zouden Nederlandse moeders eens moeten zien. Die krijgen meteen een hartverzakking.’
En inderdaad is het tafereel dat zich op een meter of tien van ons vandaan afspeelt niet geschikt voor al te teergevoelige moederzielen. Want daar hangt onze vuilgebekte bananenverpulpster ondersteboven aan een boom die uitsteekt boven een peildiep ravijn. Ze hangt er niet alleen, ze wiegt zelfs een beetje heen en weer. De ouders zijn in geen velden of wegen te bekennen en ook de aanwezige Zwarte Hmong vrouwen grijpen niet in. Angstaanjagend, maar zo gaat het hier.
Door de voortdurende dreinende kinderen om ons heen is mijn geest stevig in de ‘nee-modus’ geraakt. Dus als ik op een gegeven weer wordt aangesproken, is mijn antwoord overduidelijk. Maar deze is wel heel hardnekkig en ik hoor ook allemaal aandringende geluiden om me heen. Ik denk maar dat gezicht … die ontbrekende tanden … ik ken haar toch? Pas als Belle zegt ‘ze wil je iets geven’, dringt het pas echt tot me door: het is de vrouw die me de hele weg heeft ondersteund. Mijn Zwarte Hmongse bruid. Ze heeft van de een of andere rietsoort een stoel voor me gevouwen. Waarschijnlijk om mijn dikke lichaam in tot rust te laten komen. En ook mijn andere steunpilaar in dalende tijden heeft een stoel voor me gevouwen. Waarschijnlijk om mij benen op te leggen. Nu nog een half litertje rijstwijn en pappa is helemaal tevreden.
De schatten. Hun offerandes aan de nieuw gekroonde koning van de Zwarte Hmong. Ik ben diep geraakt. Tegelijkertijd schaam ik me ook een beetje over mijn aanvankelijke weigering om het geschenk te accepteren omdat mijn geest door die voortdurend dreinende kinderen stevig in de ‘nee-modus’ was geraakt, maar toch ook omdat ik haar niet direct herkende. Dat zit me niet lekker.
Tegelijk heeft het ook mijn argwaan gewekt, want mijn eerste reflex nadat ik mijn Zwarte Hmong bruid herkende, was niet die van de koning of van de schaamte, maar van ‘oh nee he, zij toch ook niet.’
Ik had me al een paar keer afgevraagd waarom die zwarte Hmong vrouwen de hele tijd met plastic tasjes vol stoffen lopen te sjouwen. Zijn ze op weg naar de markt of is het iets anders. Na het voorval met de gevouwen stoeltjes weet ik het zeker: deze dames zijn niet voor hun plezier de hele weg met ons meegelopen. Daar steekt een zakelijk doel achter.
Bij het restaurant in het dorp waar we gaan lunchen, komt de aap uit de mouw. Als op een afgesproken teken staan onze Zwarte Hmong vrouwen om ons heen. Net als de kinderen onderweg met hun koopwaar in de naar ons uitgestoken handen. In dit geval niet met stoffen polsbandjes, maar tasjes, tassen, portemonnees en shawls.
Dit is dus waar het hen vanaf het begin om te doen is geweest. Dit is de reden waarom deze vrouwen de hele weg met ons zijn meegelopen, zeulend met hun tasjes en een toeristische houten klaas ondersteunend. Enkel en allen om op dit punt hun zelfgemaakte artikelen in ons gezicht te wapperen en dingen te zeggen zoals: ‘ koop dit en u maakt me gelukkig’.
Natuurlijk voel ik me aanvankelijk verkocht en verraden, maar als je er wat beter over nadenkt, is het eigenlijk wel logisch. Had ik die tocht in m’n eentje kunnen volbrengen? Waarschijnlijk wel, maar dan was de kans op ongelukken toch een stuk groter geweest. Zhi vertelde tijdens de tocht hoe ze ooit in haar eentje op pad is gegaan met een grote, te zware en onhandige Chinees. Vervang het woordje Chinees door Hollander en je hebt mij. Die Chinees was op een gegeven moment in een – gelukkig niet al te diep – ravijn gevallen waar Zhi hem met haar tengere postuur nooit uit had gekregen. Dus had ze vrienden moeten bellen, die waren ook gekomen en uiteindelijk was het allemaal goed gekomen. Dat had mij ook kunnen overkomen, maar was niet gebeurd dankzij de Zwarte Hmong vrouwen, die bovendien voor het entertainment hebben gezocht. En bovendien was het geen troep die ze me probeerden te verkopen, maar kunstnijverheid van de bovenste plank. Het enige commentaar dat je zou kunnen hebben, is dat het vooraf niet aan ons is verteld. Maar goed, zijn het vaak niet de meest onverwachte dingen die het leukste zijn.
Okay, genoeg gezeverd. Want voorlopig staan we met zo’n dertig Zwarte Hmong vrouwen om ons heen. Niet alleen de vier die met ons waren meegelopen, maar het hele dorp wil een draadje meepikken.
‘Zhi, Zhi’, roep ik redelijk verweesd door het hele pandemonium van aanbod, terwijl mijn ogen haar zoeken. En als ik haar eenmaal heb gevonden:
‘Ik wil alleen maar kopen van de vrouwen die me hebben geholpen tijdens de afdaling. Het is niet bepaald Sophies Choice, maar het voelt niet fijn. Eigenlijk zou ik bij allemaal willen kopen, maar het zijn er te veel.
Zhi stapt naar voren en wijst de twee aan. Blijkbaar hebben de twee begrepen wat de bedoeling is en stappen naar voren met hun koopwaren. Deze keer kijk ik met meer aandacht naar de artikelen, maar het zegt me nog steeds geen reet. Het materialistische gen in mij is zeer ondergeschikt. Met hoeveel vakmanschap en zorg deze spulletjes ongetwijfeld zijn gemaakt, zie ik alleen maar lappenrommel. En dan staan ze ook nog eens allemaal prijzen te roepen, terwijl ik geen notie heb van de werkelijke waarde van de artikelen die ze me met zoveel inzet tonen. Uiteindelijk schaffen we een shawl en een paar portemonneetjes aan voor 500.000,00 VD. Dat is um en um 17,50 Euro.
Achteraf besef ik pas hoe belachelijk ingewikkeld en tijdrovend het arbeidssysteem is waarin deze vrouwen worden vermaald. Om te beginnen hebben ze al die kledingstukken en andere objecten zelf gemaakt. Dat doen ze – naar ik later begrijp – in de middag en de avond, nadat ze afscheid hebben van hun ‘geliefde’ toeristen. Vervolgens moeten ze ’s morgens vroeg om on naar de homestay te wandelen waar de toeristen zich bevinden die ze die dag gaan begeleiden. Vervolgens helpen ze de veel grotere en motorisch vaak wat onhandigere toeristen op het lastige parcours dat veelal naar beneden loopt. Voor wie nooit in de bergen wandelt: naar beneden is qua behendigheid veel moeilijker dan naar boven. Naar boven vraagt kracht en energie. Volgens Zhi kiest zij het parcours niet bewust op dat aspect en stuurt zij de dames ook niet aan, maar ik heb mijn twijfels. Ze gaat mij terecht niet alles aan mijn grote westerse neus hangen.
Terug naar de wandelondersteunsters annex kleermaaksters annex kledingverkopers annex babydragers. Zij moeten aan het eind van een lastige en vermoeiende wandeling ook nog eens met inzet van al hun energie hun handel verkopen. Met het risico dat je niks verkoopt.
Op dat moment besef ik dat Belle en ik – sukkels die we zijn – ons moreel verplicht zullen voelen om te kopen. Al was het alleen maar om wat onze geweldige Turkse gids Tamer ooit zei: ‘Op vakantie koop je altijd souvenirs voor thuis. Waarom dan niet bij deze mensen kopen in plaats van in een souvernirwinkel?’
Als wij denken dat we na het afscheid nemen van onze Zwarte Hmong dames dat we klaar zijn, vergissen we ons. Want daar wacht ons nog altijd de 26 vrouwen en kinderen van het dorp die ons tot aan ons tafeltje achtervolgen om in onze oren te kwekken. Links van me staat op een gegeven moment een ontwapenend ratje dat me iedere keer na brouwt (en dit moet helaas even in het Engels vanwege de klanken). Ze biedt me haar spulletjes aan, ik zeg ‘no thank you’, zij herhaalt ‘noh tenk joe’, ze biedt me haar spulletjes aan, ik zeg ‘no thank you’, zij herhaalt ‘noh tenk joe’, ze biedt me haar spulletjes aan, ik zeg ‘no thank you’, zij herhaalt ‘noh tenk joe’. En dit gaat zo eindeloos lang door, dat ik niet meer wacht op haar aanbod, maar haar voortdurend na brouw. Dat gesprek verloopt dan als volgt: ‘Noh tenk joe’, ‘noh tenk joe’, ‘noh tenk joe’, ‘noh tenk joe’, ‘noh tenk joe’, ‘noh tenk joe’. En omdat ze nog een kind is, heeft ze er nog lol in ook nog. Bovendien is het de meest interessante conversatie die ik tot dan toe heb gehad met een Vietnamees die geen Engels spreekt.
Belle aan haar kant heeft te maken met een wat ouder meisje dat me doet denken aan de dopedealer in de film ‘The man with the golden arm’ met Frank Sinatra. In die film wil Sinatra van de heroïne afkomen, maar de dealer haalt hem over met een waarschijnlijk verzonnen verhaal uit zijn eigen jeugd. De dealer zou als kind verslaafd zijn geweest aan koekjes en hij zou van die verslaving zijn afgekomen door tegen zichzelf te zeggen: ‘ik eet nog een keer de koekjestrommel helemaal leeg en daarna raak ik nooit weer een koekje aan. In het antwoord van de kleine kledingverkoopster resoneert de redernatie van die koekjesdealer. In antwoord op het verhaal van Belle dat we al hebben gekocht en nu eenmaal niet kunnen blijven kopen, zegt de kleine pusher: ‘Dan zijn de spulletjes van mij gewoon het laatste dat u koopt. Om het af te sluiten.’
Het is een hele stoet aan wanhopig ogende vrouwen en kinderen die aan ons voorbij trekt en de storm gaat pas liggen wanneer de volgende groep westerse wandelaars arriveert. Dan pas kunnen we ons wijden aan de uitgebreide lunchmaaltijd die ons tijdens de onderhandelingen is voorgeschoteld.
Lees verder: Australisch intermezzo