Selecteer een pagina
Terug naar Uden

Terug naar Uden

Terug naar UdenMet de haven in zicht, gaat het mis. Gelukkig niet in fatale zin, maar op een manier die ons veel tijd kost. Het inchecken voor onze vlucht vanuit Heathrow Airport naar Schiphol start om 16.25 uur. Op dat tijdstip echter zet ons vliegtuig vanuit Doha pas de landing in. Het uitstappen bij zo’n dubbeldeks airbus duurt minimaal dertig minuten, vervolgens worden we per aftandse bus – die ook nog eens vijf minuten te laat is – van platform vier naar platform vijf vervoerd. Een rit die volgens de borden vijftien minuten in beslag neemt. Kortom, op het moment dat wij ons bij de douanecheck melden, geeft de piloot van het vliegtuig dat ons naar Schiphol zou brengen vol gas om het luchtruim te kiezen.
Grappig. Was het transport ingericht naar Vietnamese maatstaven, dan had ‘ons’ vliegtuig gewacht en waren ze naar ons op zoek gegaan. Maar we zijn terug in die geweldige westerse wereld. Waar kloppende tijd- en reisschema’s belangrijker zijn dan mensen.

Na wat heen en weer soebatten, worden we door een grondstewardess achteraan een aantal gigantische rijen geplaatst, die ook nog eens tergend langzaam vorderen. We hebben al gezien dat er sneeuw ligt, maar pas bij het opengaan van twee grote deuren, beseffen we hoe koud min 1°C aanvoelt wanneer je zojuist bent gearriveerd uit een land waar het gemiddeld plus 30°C is.

We raken in gesprek met een Amerikaan die zijn aansluiting naar Zagreb heeft gemist. Hij gaat voor drie maanden naar Slovenië om in een kerncentrale te werken. Een specialistische klus waarvoor hij als één van de weinigen ter wereld de kennis en de kunde heeft om het tot een goed einde te brengen. Officieel is hij gepensioneerd, maar zijn oude baas blijft hem vragen. Hij vindt het allemaal best. Het levert goed geld op, hij houdt van reizen en hij neemt alleen de klussen aan die hij leuk vindt.
Hij vertelt dat zijn broer als hospik heeft gediend in Vietnam en dat hij is onderscheiden met de Purple Heart. Hij heeft een zwaargewonde medesoldaat uit de vuurlinie getrokken en is daarbij zelf in zijn bil geschoten. Niet door de vijand overigens, maar door zijn eigen strijdmakkers. ‘Friendly fire’ noemen ze dat, geloof ik. Doet volgens mij niet minder pijn dan een kogel van de vijand.

Ondertussen krijgen we niet het idee dat de rijen erg efficiënt worden afgehandeld. Die rij bestaat overigens uit twee soorten reizigers. Mensen die hun aansluitende vlucht hebben door vertraging bij hun aankomende vlucht en mensen wiens vlucht is geannuleerd. Het gaat om meerdere vliegtuigen, maar toch. Hoe moeilijk is het met de moderne automatiseringstechnologie om de verlopen tickets met een paar simpele aanslagen op het toetsenbord om te boeken naar een andere vluchr? Op Heathrow Airport heel moeilijk. De loketmedewerkers zitten op hun toetsenborden te rammen alsof ze het aloude vak van pondstypist nieuw leven willen inblazen.
Als het wachten niet zo bloedirritant was, zou het lachwekkend zijn om te zien. Niet dat de uitvoerders het omisch bedoelen. Integendeel! Ze nemen hun werk bloedserieus en voeren het met de grootst mogelijke zorgvuldigheid uit. Ze vertonen ook geen enkel teken van haast. Voor hen is de rij de rij. Een zelfstandige entiteit waarmee zij niets te maken hebben. Al zou die rij tot aan Piccadilly Circus reiken: dat … is … hun … zorg … niet. Hun eerste en enige zorg is om de gestrande passagiers weer op de rit krijgen. Al kost het die passagiers drie weken: zijn zullen geholpen worden.

Er zijn in het totaal twaalf loketten beschikbaar. Drie daarvan zijn bestemd voor First & Special Class. Die rijdt stroomt snel en soepel door. Maar de rest van de loketten is voor Economy sukkels zoals wij. Waarbij aangetekend dat ook nog eens slechts zes van de negen loketten bemand zijn. Nu zou je van een commercieel bedrijf als British Arways verwachten dat ze bij zo’n enorme topdrukte als deze – hoe onverwacht ook – extra mensen zouden inzetten. Nee dus. De drie lege werkplekken blijven ‘demonstratief’ leeg. Sterker nog, na een uur of twee is het blijkbaar ‘einde werktijd’ is. Hij pakt in alle rust zijn boeltje bij elkaar en neemt uitgebreid afscheid van zijn collega’s voordat hij het toneel verlaat.
Vreemd genoeg herinnert de man – waarmee we dan al een dikke anderhalf uur hebben staan te praten – zich dat hij een businessclass ticket heeft waarmee hij snel door zou mogen lopen. Maar hij haalt zijn schouders op en stelt vast dat ‘je toch moet wachten totdat het vliegtuig vertrekt’. Zo relaxt kom je de mensen tegenwoordig weinig tegen.

Op een gegeven moment valt het Belle op dat een kleinen man van Indiase afkomst aangeeft dat hij klaar is om het werk van een collega over te nemen. Maar die collega geeft aan dat hij er nog twee wil helpen. De man van Indiase afkomst had natuurlijk plaats kunnen nemen aan één van de leegstaande loketten om het wegwerken van de rijen te versnellen. Maar hij verdwijnt weer naar achteren.
‘Als ik mijn zaken deed zoals jullie’, snerpt een venijnige Amerikaanse stem, ‘dan had ik allang geen zaak meer gehad.’
Onze Amerikaanse ‘vriend’ in de rij schudt meewarig zijn hoofd over zoveel ongeduld bij zijn landgenote.

En hij heeft gelijk. Met al ons commentaar uit de rij, doen we de mensen achter de balie geen recht. Het zijn inderdaad niet de meest efficiënte en harde werkers, maar ze doen wel waar de Engelsen zo goed in zijn: ze zijn vreselijk aardig. Een van de medewerkers geeft een flesje water aan een superdorstige rijstaander, een ander gaat naar achteren om een deken te pakken voor iemand op teenslippers, in een korte broek en een T-shirt. Dat soort dingen vertraagt het proces inderdaad enorm, maar als je staat te bibberen van de kou ben je blij met een baliemedewerker die het menselijke aspect niet uit het oog verliest.

‘Om te beginnen mijn welgemeende excuses voor dit uitermate vervelende oponthoud’, zegt de jongeman aan het loket wanneer wij aan de beurt zijn. ‘Hoe lang heeft u moeten wachten?’
‘Drie-en-half uur’, melden wij, niet onvriendelijk overigens.
‘Oh jé. Oh jé. Wat ontzettend vervelend. Laten we maar snel eens kijken wat we voor u kunnen betekenen. Wat is uw achternaam?’
Belle’s achternaam met die vermaledijde umlaut op de ‘o’ werkt natuurlijk niet. Dan mijn boerenlullenachternaam maar.’
‘Daar hebben we inderdaad gegevens van. Ze hebben u beiden al geboekt. Maar dat is wel pas om 17.25 uur.’
‘Tja, we zullen wel moeten hè. Als we hier weg willen is “nee” geen optie’, stel ik nog steeds zo vriendelijk mogelijk vast.
De loketman lacht vriendelijk terug: ‘U heeft volkomen gelijk mijnheer. Mag ik u bij al deze tegenspoed dan – namens British Airways – twee vouchers ter waarde van 30 Britse ponden aanbieden om te lunchen en wellicht een biertje te drinken?’

Na het omboeken wachten we nog even op onze Amerikaanse rijvriend om afscheid van hem te nemen en lopen dieper het vliegveld in om een gelegenheid te zoeken waar we onze vouchers kunnen omzetten in eten en drinken.

Aldus brengen we de middag door en we kunnen het geen van beide bezwaarlijk vinden. Die 60 Britse ponden lijkt een leuk bedrag, maar hebben we er in no time doorheen gejaagd. Maar we zijn zeker bereid om nog wat eigen geld te steken in deze zinledige verlenging van een bijzonder leuke, maar verder even zinledige vakantie.

Heb ik de afgelopen vijf weken een antwoord gevonden op de simpele vraag wat ons beiden en al die andere toeristen drijft om zo ver van huis op vakantie te gaan? Nee, maar misschien heb ik ook niet echt gezocht De voortdurende en volslagen paniek waarin ik al die tijd heb rondgedoold, gaven mij geen ruimte voor zinnige observatie. Is het een ervaring die ik de rest van mijn leven met mij meedraag? Jazeker, maar niet als een ‘wegwijzer’ die mijn leven definitief een andere richting geeft. Is het land inderdaad slechts een decor gebleken waarop ik mijn eigen dromen, wensen en fantasieën kon projecteren. Misschien voor- en achteraf, op het moment zelf was de Angst altijd té groot om iets te projecteren. Ja, een nachtmerrie misschien. Toch zal ik met heel veel weemoed terugdenken aan de landschappen, de huizen, de geuren, de geluiden, de temperatuur en het speciale gevoel van de Vietnamese lucht op mijn huid. Maar mijn gedachten zullen toch vooral uitgaan naar de mensen.

Naar Zhi natuurlijk, de engel van de bergen rond Sa Pa. Maar ook naar Doan Man Max en zijn goedhartige sergeant Shut Up, naar de dominante Alena en de lieve Menno, Grumpy old Granny en haar man – de oude Vietcong strijder -, het Ierse ‘once in a lifetime’ echtpaar John en Colette, de twee Japanse studentes Momo en Ai, Beavis and Butthead, en de deerniswekkende, jonge prostituee in het openbare toilet aan de Parfumrivier in Hue, naar Inre Jaka, Sa Kaya, Inra Supmi en al haar nu nog denkbeeldige zusters, aan onze nieuwe scootervriend, aan de twee lieftallige dames in The Red Frangipangi Villa, de homestay-eigenaresse op het eiland bij de Mekong rivier, haar broer en de rest van de familie, aan Stefano de architect uit Bressanone, de vrolijke receptiedame – ‘see you later alligator’ – van Madam Cuc 127 hotel en niet te vergeten aan Brisbane met zijn intens verdrietige, maar tegelijkertijd liefdevolle verhaal.

Natuurlijk weet ik dat die herinneringen gaan vervagen totdat enkel de contouren overblijven. Maar de beste manier om dat proces zo lang mogelijk te rekken, is door eindeloos aan dit verslag te blijven werken. Op die manier kan ik Vietnam blijven bezoeken. Iedere keer opnieuw.

Lees verder: Het vertrek